nr. 3
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 20 september 2001
De memorie van antwoord op dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding
gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende
opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie dankten de regering
voor de beantwoording van hun vragen. Op de volgende punten kregen zij graag
een nadere toelichting.
Deze leden hadden gevraagd of ook anderen dan donor en kind, en met name
de ouders, belanghebbenden kunnen zijn bij het besluit over opheffing van
de anonimiteit. De regering lijkt van mening te zijn, dat dit niet het geval
is. In het algemeen waren de leden van de PvdA-fractie het eens met de stelling,
dat het belang van het kind moet prevaleren. Zij vragen zich echter af, of
het uitgesloten moet worden geacht, dat (een van) de ouders een te respecteren
belang (heeft) hebben bij het handhaven van de anonimiteit.
Is het niet zo, dat het recht op privacy van de ouders hier in het geding
is, een recht dat beschermd wordt door onder meer art. 8 EVRM?
De regering zet bijvoorbeeld in antwoord op vragen van de CDA-fractie
uiteen, hoe de situatie van de donor dusdanig anders kan zijn dan ten tijde
van de donatie, dat er sprake is van een zwaarwegend belang bij handhaving
van de anonimiteit. Zou iets dergelijks niet denkbaar zijn bij een ouder?
In aansluiting hierop, zagen de leden van de PvdA-fractie graag dat de
regering inging op de vraag of anderen dan kind en donor (kunnen) vallen onder
het begrip belanghebbende van de Algemene Wet Bestuursrecht, die in procedures
van toepassing zullen zijn. Graag ontvingen deze leden een aan de hand van
literatuur en jurisprudentie over dit begrip gemotiveerd antwoord op deze
vraag.
De leden van de PvdA-fractie hadden voorts gevraagd, waarom toetsing van
beslissingen in handen van de bestuursrechter in plaats van de familierechter
is gelegd. De vraag is niet zozeer of de bestuursrechter in staat is tot een
zorgvuldige oordeelsvorming. Dat deze dat is, wilden deze leden
niet in twijfel trekken. Wel bleven zij van mening, dat het soort belangenafweging
dat hier door de rechter moet geschieden beter aansluit bij het werk van de
familierechter dan bij dat van de bestuursrechter. In dit verband merkten
de leden van de PvdA-fractie op, dat het door de regering genoemde voorbeeld
van «naamswijziging» nogal afwijkt van het overige pakket van
de bestuurssector. Wat de leden van de PvdA-fractie daarbij in het bijzonder
zorgen baarde, is het gebrek aan een rechtseenheidsvoorziening. Kan de regering
deze zorgen wegnemen door op dit aspect van het vraagstuk nader in te gaan?
De leden van de PvdA-fractie hadden ook gevraagd, welke criteria gehanteerd
moeten worden om de verwachte kwaliteit van het ouderschap te toetsen. Deze
vraag is onbeantwoord gebleven; graag ontvingen zij alsnog een antwoord.
* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder
EK nrs. 201 t/m 201b, vergaderjaar 2000–2001.
De voorzitter van de commissie,
Timmerman-Buck
De griffier van de commissie,
Janssen