27 607
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van de mogelijkheid door middel van een financieel instrument het optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen

nr. 296b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 25 juni 2001

De regering is de leden van de fracties van het CDA en GroenLinks erkentelijk voor de door hen in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 19 juni 2001 vermelde vragen en opmerkingen. Hieronder zal ondergetekende mede namens de Minister van Financiën ingaan op de gegeven beschouwingen en de gestelde vragen beantwoorden, in de hoop dat de beantwoording van de vragen bijdraagt aan een spoedige afronding van het wetsvoorstel.

De vaste commissie van Verkeer en Waterstaat merkt op dat als gevolg van het grote aantal nota's van wijzigingen zij geen volledig zicht meer heeft op de huidige stand van zaken met betrekking tot de veiling van FM-frequenties en vraagt hieromtrent helderheid te verschaffen. Zij vraagt daarbij tevens in te gaan op de voorwaarden die zullen gelden indien tot veilen wordt overgegaan.

Voor zover de regering bekend is zijn er met betrekking tot dit wetsvoorstel slechts twee nota's van wijzigingen ingediend waarvan één nota een technische wijziging betrof. Over de gestelde vraag kan de regering kort zijn. Op dit moment is nog geen definitief besluit genomen over de te bewandelen weg. Binnenkort zal daarover door de regering een beslissing worden genomen. Daarbij bestaat het voornemen, na het nemen van deze beslissing, de Tweede Kamer bij brief hierover te informeren. Gezien het feit dat, zoals hiervoor reeds is aangegeven, het voorliggende wetsontwerp een veel bredere strekking heeft dan de verdeling van frequenties voor commerciële radio-omroep behoeft dit, zo meent de regering, de behandeling van dit wetsontwerp niet in de weg te staan.

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat de vergoeding als percentage van de winst dicht bij de vennootschapsbelasting komt. Bedoelde leden vragen zich af of er in dat geval geen sprake zou zijn van een zogenaamde profijtheffing. Ook vragen zij welk verschil er zou zijn met een vennootschapsbelasting. Verder vragen de leden van de CDA-fractie of er andere voorbeelden zijn van een dergelijke vergoeding voor een schaars goed, verkocht door de exploitant van een natuurlijk monopolie, welke de vorm aanneemt van een winstbelasting.

Indien de leden van de CDA-fractie met de term «profijtheffing» bedoelen dat hiermee een gedeelte van de winst dan wel omzet, behaald met de exploitatie van de vergunning, wordt betaald aan de Staat, dan er is inderdaad sprake van een profijtheffing. De regering is van mening dat een dergelijke heffing eerder het karakter heeft van een prijs, te betalen door de vergunninghouder voor het gebruik van een schaars goed, namelijk frequentieruimte. Hierin is dan ook het verschil met de vennootschapsbelasting gelegen. De vennootschapsbelasting vindt haar grondslag in de wet en is een algemene heffing welke behoort tot de algemene middelen. Belastingen zijn niet een vergoeding voor een specifieke prestatie van de overheid aan de belastingbetaler. Een ander voorbeeld voor een dergelijke vergoeding is de heffing op grond van de Mijnwet continentaal plat. Op grond van artikel 11 van de Mijnwet kan van de vergunninghouder worden gevraagd een bepaald bedrag berekend naar de met de winning van delfstoffen behaalde winst aan de Staat te betalen voor het recht deze (schaarse) delfstoffen te winnen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering bij de publieke omroep het efficiënt gebruik van frequentieruimte beoordeelt.

Bij de toekenning van frequentieruimte aan de publieke omroep staat de wettelijke taak centraal. De publieke omroep is op grond van de Mediawet verplicht programma's te verzorgen en uit te (doen) zenden. Daarbij wordt het efficiënt gebruik van frequentieruimte bij de publieke omroep beoordeeld vanuit de wettelijke verplichting te voorzien een adequate geografische verzorging voor de publieke omroep. Zo is in het kader van het Zero-Base plan aan de dubbele dekking, via middengolf en FM, van Radio 1 een einde gemaakt. Voorts is bij de herplanning van de FM-band voor de publieke landelijke (Radio 1, 2, 3 en 4) en regionale netten door middel van frequentiewisselingen en -aanpassingen de overlap tussen frequenties binnen eenzelfde net sterk verminderd. Om dit mogelijk te maken zijn frequenties gewisseld tussen publieke netten onderling, tussen publiek en commercieel en vice versa. Het netto resultaat is een meer efficiënte indeling van de publieke netten en meer frequentieruimte voor commerciële netten.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of er bij een veiling van frequenties voor commerciële zenders geen sprake is van discriminatie van kopers op de veiling ten opzichte van de bestaande commerciële zenders. Bedoelde leden vragen in dit verband of de regering bij de nieuw uit te geven frequenties ook de nieuwe vergoedingsregelingen wil toepassen.

Het door de leden van de CDA-fractie geschetste probleem speelt een belangrijke rol in het voorliggende wetsontwerp. Juist om een mogelijke onevenwichtige situatie tussen bestaande commerciële zenders en de kopers op een veiling te voorkomen voorziet het wetsontwerp in de mogelijkheid het eenmalig en periodiek bedrag zo in te zetten dat beide groepen vergunninghouders in een vergelijkbare positie komen. Zo is het op basis van het nieuwe artikel 3.3a mogelijk om bij een samenloop van een veiling en een verlenging, een situatie die zich overigens ook buiten de sfeer van de omroep kan voordoen, na afloop van de veiling de partijen van wie de vergunning is verlengd een bedrag te laten betalen dat vergelijkbaar is met het bedrag dat op de veiling is betaald.

De leden van de fractie van GroenLinks betreuren dat cultuurpolitieke overwegingen wat nu kwalitatief de beste en meest diverse invulling is van de FM-frequentieruimte in de behandeling zo weinig prominent aan de orde is geweest. Bedoelde leden vrezen dat het wetsvoorstel een opmaat is voor een verdere commercialisering en zouden in deze graag door de regering worden gerust gesteld.

De door de leden van de fractie van GroenLinks gedane constatering dat cultuurpolitieke overwegingen met betrekking tot de verdeling van FM frequentieruimte in het kader van het voorliggende wetsontwerp niet prominent aan de orde zijn geweest, is juist. Echter dit is naar de opvatting van de regering niet meer dan terecht. Immers het voorliggende wetsvoorstel heeft een veel bredere strekking dan de huidige problematiek met betrekking tot de verdeling van frequentieruimte voor commerciële radio-omroep. Het voorliggende wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om, bij welke verdeling van frequentieruimte dan ook, een financieel instrument in te zetten indien dit bijdraagt aan het optimaal gebruik van frequentieruimte. Of een eventuele inzet van een financieel instrument daartoe bijdraagt, is een vraag die pas kan worden beantwoord als een besluit is genomen over de criteria die bij de toekenning van de frequentieruimte een rol moeten spe len. De regering kan de leden van de fractie van GroenLinks in zoverre geruststellen dat het voorliggende wetsvoorstel op geen enkele wijze voorschrijft welke criteria bij die toekenning een rol moeten spelen. Anders gezegd, als het financieel instrument geen positieve bijdrage levert aan de met de frequentieverdeling beoogde doelstelling, dan moet en zal het niet worden ingezet.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in welke mate de regering het advies van de commissie-Bouw overneemt en op welke punten zij dit advies naast zich neer legt. Tevens vragen zij hoe de uitwerking van dit advies er precies uitziet.

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de vaste commissie van Verkeer en Waterstaat inzake de stand van zaken met betrekking tot de veiling van frequenties.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven