nr. 277d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 28 juni 2001
Blijkens uw brief van 25 juni jongstleden heeft u besloten over het in
aanhef genoemde wetsvoorstel eindverslag uit te brengen en voorgesteld het
wetsvoorstel plenair te doen behandelen op woensdag 4 juli as., mits u vóór
die tijd mijn zienswijze heeft vernomen over berichten in de Staatscouranten
nrs. 105 en 116 van resp. 5 en 20 juni jl. m.b.t. duale opleidingen in het
algemeen.
Met deze brief stel ik u op de hoogte van mijn zienswijze hierover.
Duale opleidingen in het algemeen zijn in het stelsel van opleidingen
in het hoger onderwijs een betrekkelijk nieuw verschijnsel. Incidenteel zijn
er in het verleden opleidingen aangeboden die naar hun aard, het combineren
van theorie en praktijk in een leer-werktraject, thans als een duaal traject
zouden zijn aangeduid. De instellingen voor hoger onderwijs verkeren nog in
een proces, waarin ze al doende ervaring opdoen met het aanbod van duale opleidingen
en bezien op welke wijze ze de opgedane ervaringen het beste kunnen inzetten
om te komen tot een verbetering van het duale onderwijsaanbod. De kwaliteit
van het onderwijs staat voor mij altijd centraal. Ook bij de ontwikkeling
van nieuw onderwijsaanbod dient de kwaliteit voorop te staan. Ik heb de inspectie
van het onderwijs dan ook gevraagd in haar werkprogramma voor volgend jaar
het functioneren van duale opleidingen te onderzoeken. Ze heeft daar in bewilligd.
In het licht van het bovenstaande acht ik het dan ook prematuur thans
al te concluderen dat de duale opleidingen in het algemeen slecht functioneren.
Daar komt bij dat met name in het artikel in de Staatscourant nr. 116
van 20 juni jl., het slechte functioneren van duale opleidingen afgeleid wordt
uit cijfers die betrekking hebben op het afstudeerrendement. Zoals in hetzelfde
artikel ook door de HBO-raad wordt aangegeven, mag hieruit niet
de conclusie worden getrokken dat studenten die de duale opleidingen verlaten,
het hbo geheel ongediplomeerd verlaten: veel studenten kunnen zijn overgestapt
naar de reguliere voltijd- en deeltijdopleidingen. Dit laat overigens onverlet
dat de instellingen de duale opleidingen zodanig dienen in te richten dat
zij voor studenten een aantrekkelijk en kwalitatief gelijkwaardig alternatief
vormen naast de al langer bestaande voltijd- en deeltijdopleidingen, waardoor
studenten aanmerkelijk minder dan thans het geval lijkt te zijn omzwaaien
van duale naar andere opleidingen. Zoals hierboven aangegeven, ga ik er van
uit dat de instellingen hier adequaat op inspelen en heb ik de inspectie gevraagd
hiernaar een onderzoek te doen.
Met name de dualisering van de lerarenopleidingen in de zin van het onderhavige
wetsvoorstel – de leraren-in-opleiding (LIO) dus – heeft al een
wat langere voorgeschiedenis. Er zijn sinds een aantal jaren op ruime schaal
experimenten met het LIO-schap uitgevoerd en geëvalueerd. Voor deze experimenten
heeft tijdelijke (interim-)wetgeving het mogelijk gemaakt dat leraren-in-opleiding
met een zekere zelfstandigheid, maar wel onder begeleiding, voor de klas konden
staan. Op basis van deze experimenten en de resultaten van de evaluatie is
het besluit genomen de interim-wetgeving om te zetten in definitieve wetgeving.
Naar aanleiding van mijn brieven van 13 april 1999 met de aanbieding van de
nota Maatwerk voor Morgen (Kamerstuk 23 328 nr. 44), en van 28 juni 1999
over de dualisering van de lerarenopleidingen (Kamerstuk 23 328 nr. 58),
beide aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, is de LIO
uitgebreid besproken in het algemeen overleg dat ik op 8 december 1999 heb
gevoerd met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (zie
het verslag, Kamerstuk 23 328 nr. 60).
Ook met betrekking tot de duale lerarenopleidingen ga ik er van uit dat
de instellingen zorgen voor kwalitatief hoogwaardige opleidingsprogramma's.
Het genoemde onderzoek van de Inspectie zal zich ook over deze opleidingen
uitstrekken.
Ik hoop u met het bovenstaande voldoende geïnformeerd te hebben en
ben vanzelfsprekend graag bereid eventuele vervolgvragen in het plenair overleg
te beantwoorden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans