27 586
Wijziging van de Ziekenfondswet in verband met samentelling van uitkeringstijdvakken ingevolge de Werkloosheidswet voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder a, van die wet, administratieve vereenvoudiging van de overgang van een particuliere ziektekostenverzekering naar de ziekenfondsverzekering en afschaffing van de nominale ziekenfondspremie voor personen jonger dan 18 jaar (Knelpunten Ziekenfondswet)

nr. 300a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 29 juni 2001

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden, behorende tot de fractie van het CDA, merkten op dat telkens opnieuw blijkt hoe ingewikkeld en moeilijk het is wijzigingen – hoe beperkt van omvang ook – in de Ziekenfondswet aan te brengen. Niettemin stelden deze leden het op prijs, dat dit in beperkte mate in het voorliggende wetsvoorstel gebeurt.

Aangezien met name het knelpunt met betrekking tot de nominale premie voor beneden 18-jarigen om een snelle invoering vraagt, zullen deze leden zich in hun inbreng beperken. Het eerste knelpunt betreft de samenstelling van de afgelegde wachttijdvakken voor mensen die enkele keren een werkloosheidsuitkering krijgen.

De leden van de CDA-fractie vonden de voorgestelde oplossing – nooit langer dan twaalf maanden – aanvaardbaar in de erkenning dat hiermede nog niet alle problemen zijn opgelost.

Met betrekking tot het tweede onderdeel (bewust wordt hier de aanduiding knelpunt vermeden), te weten de overgang van particuliere verzekering naar ziekenfonds, hadden deze leden het gevoel dat het hier toch meer ging om bij de verzekeraars levende bezwaren die wel erg veel tijd hebben gevraagd dan om bij de verzekerden geconstateerde problemen. Bovendien bleek uit de circulaire van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) van 8 juni 2000, dat de voorgestelde wijziging van artikel 7 Ziekenfondswet toch ook in eigen kring niet geheel onomstreden was. Vandaar de voorgestelde evaluatie na 1 jaar met de mogelijkheid tot nadere afspraken.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de in de circulaire van ZN d.d. 13 juni 2001 door ZN aangekondigde bespreking met het ministerie over de ontstane situatie al heeft plaatsgevonden en met welk resultaat.

Het derde knelpunt betreft de hoge nominale premies voor jongeren onder de 18 jaar met kleine bijbaantjes (waaronder vakantiebaantjes). De gekozen variant – afschaffing van de nominale premie – heeft uiteindelijk uit het oogpunt van administratieve belasting de voorkeur van de leden van de CDA-fractie boven de tweede variant van de Star, het in feite «blijven zitten waar je zit», met andere hieruit voortvloeiende bezwaren, zoals verschuivingen in de contingenten.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is nog een oplossing aangedragen voor een vierde knelpunt, de problematiek van de alimentatiegerechtigden zonder ander inkomen beneden een bepaald inkomensniveau met een particuliere verzekering. De CDA-fractie stemden hiermede graag in. Het betreft hier, weliswaar voor een kleine groep, een wezenlijk knelpunt. Getracht is zoveel mogelijk nadelige effecten bij de voorgestelde oplossing uit te sluiten. Niettemin rijst toch de vraag of als gevolg van de aanvaarding van het amendement ook geen negatieve effecten, zelfs rechtsongelijkheid, kunnen ontstaan. De eerste telefoontjes, maar ook brieven waren reeds binnen. Spoedheidshalve vroegen de leden van de CDA-fractie commentaar op bijgaande brief van 14 juni jl.1 aan de vaste commissie van de Eerste Kamer.

Kan de minister toezeggen in de maanden van voorbereiding de uitvoeringstoets hierover te laten gaan en deze aan de Kamer voor te leggen. Juist nu ook de Raad van State over deze zaak geen advies heeft kunnen uitbrengen, is hier de uiterste zorgvuldigheid geboden, zo meenden deze leden.

In het desbetreffende amendement wordt onder 1 gesteld: «Verzekerd is degene jonger dan 65 jaar die naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig is». Wat wordt hiermede bedoeld met «die naar de omstandigheden beoordeeld» en is dit wel een sluitende omschrijving?

Tenslotte, zijn er nog een aantal andere knelpunten. Het is begrijpelijk dat de minister nu eerst alle energie wil richten op het ontwerpen van een nieuw stelsel.

Niettemin is er sprake van nog andere – reëel aantoonbare – knelpunten. Is de minister bereid nog in het komende jaar een inventarisatie van de nu bekende knelpunten met denkbare oplossingen, die zouden kunnen passen in het nieuwe stelsel, te maken?

Acht de minister het verantwoord al deze knelpunten te laten liggen tot het jaar 2005?

De leden van de VVD-fractie deelden mee met gemengde gevoelens te hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel heeft tot doel enkele knelpunten binnen de Ziekenfondswet tot een oplossing te brengen en deze leden konden zich vinden in de samentelling van de uitkeringstijdvakken in het kader van een WW-uitkering.

Waar het betreft de afschaffing van de nominale premie voor kinderen onder de 18 jaar hadden deze leden een aantal vragen.

Het kabinet wil door deze wijziging het financieel nadeel voor jongeren opheffen omdat het nominale deel een te groot deel beslaat van het salaris dat deze jongeren veelal verdienen. Echter vele van deze jongeren hebben een permanente baan en moeten op het moment dat zij 18 jaar worden wel ineens de volledige nominale premie betalen.

De minister heeft gesteld dat de werkgevers niet bereid bleken om dit deel voor hun rekening te nemen. Waarom heeft de minister niet overwogen om bijvoorbeeld in overleg met zorgverzekeraars de mogelijkheid te bieden de nominale premie te verlagen, of bij wet te regelen dat jongeren slechts een bepaald percentage van de geldende nominale premie behoeven te betalen waarbij dan ook nog in hoogte aansluiting zou kunnen worden gezocht bij de gebruikelijke jeugdloonschalen. Is de minister niet van mening dat op deze wijze een meer geleidelijke gewenning aan de nominale premie, die verschuldigd is op 18-jarige leeftijd, bevorderd zou worden?

Bij amendement van de Tweede Kamer zijn eveneens de alimentatiegerechtigden onder de werkingssfeer van de Ziekenfondswet gebracht, voor zover zij reeds medeverzekerd waren. Betreft het hier wel in knelpunt binnen de Ziekenfondswet en niet veeleer het onderbrengen van de groep «zelfstandigen» onder de Ziekenfondswet?

Waarom heeft de minister niet overwogen om dit amendement van de Tweede Kamer in een apart wetsvoorstel neer te leggen zodat de Raad van State hierover een oordeel kan vellen en een normale behandeling van het wetsvoorstel kan plaatsvinden?

Schept de minister niet een nieuw probleem als het gaat om alimentatiegerechtigden die voorheen particulier verzekerd waren en nu bijvoorbeeld een lage alimentatie ontvangen? Voor deze groep geldt immers dat zij wel particulier verzekerd moeten blijven terwijl hun alimentatie lager kan zijn dan van alimentatiegerechtigden die wel ziekenfondsverzekerd worden.

Indien alimentatiegerechtigden bijvoorbeeld een parttime dienstbetrekking aanvaarden waarbij zij een salaris verdienen dat lager is dan het bedrag aan alimentatie worden zij uit hoofde van hun dienstverband ziekenfondsverzekerd en vervalt de alimentatie als rechtsgrond maar betrokkenen zijn dan ook geen hoofdverzekerden meer. Dienen de kinderen dan particulier verzekerd te worden?

Is de minister niet van mening dat de problemen van groepen alimentatiegerechtigden door dit wetsvoorstel vergroot worden?

De leden van de fractie van de SGP, mede sprekende namens die van de fractie van de ChristenUnie deelden mee te hebben geconstateerd dat door middel van een amendement ook de problematiek van de alimentatiegerechtigden m.b.t. de ziekenfondsverzekering werd opgelost.

Op basis van de huidige regelgeving moet de ziekenfondsverzekering van een (niet zelf werkende) partner beëindigd worden bij scheiding. Men is dan direct aangewezen op een particuliere ziektekostenverzekering waarbij de premie (afhankelijk van de leeftijd en het gezondheidsrisico) flink kan oplopen.

In de praktijk komt het zeer regelmatig voor dat de alimentatiegerechtigde later zelf in loondienst gaat of een uitkering gaat ontvangen, waardoor de ziekenfondsverzekering weer mogelijk wordt. Met het wetsvoorstel wordt bereikt dat de alimentatiegerechtigde na de scheiding zelfstandig ziekenfondsverzekerde blijft (tenzij het «verzamelinkomen» meer bedraagt dan f 42 000,–). Hierdoor wordt tevens bereikt dat het «duiventileffect» (wel ziekenfondsverzekerde op de alimentatie niet en later weer wel) wordt opgeheven.

Dit sluit ook aan bij de algemene lijn die de afgelopen jaren is ingezet, namelijk het principe van: men blijft ziekenfondsverzekerde als men dat ook al voorgaande aan het ontvangen van de alimentatie-uitkering was.

Ten aanzien van de praktische uitvoering hadden deze leden nog vragen. Op het moment van scheiding is veelal het overleg nodig over bijv de financiële bijtelling als men een eigen woning bezit. Maar ook voor andere financiële zaken geldt, dat er lang niet altijd op dat moment duidelijkheid is. Nu is er de mogelijkheid van voorlopige inschrijving. Dit is echter ter vrije behandeling van het Ziekenfonds. Als dit niet geregeld wordt, blijft er een probleem voor betrokkene. En is hierover overleg met Zorgverzekeraars Nederland?

Als er geen overeenstemming komt met de ziekenfondsen wordt dit dan geregeld door middel van een beleidsregel (circulaire) van het College van Zorgverzekeringen?

Met belangstelling wachtten deze leden de beantwoording af.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veld

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Boorsma (CDA), Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA), (plv. voorzitter), Van den Berg (SGP), Van Heukelum (VVD), Ter Veld (PvdA) (voorzitter), Dees (VVD), Hessing (D66), Ruers (SP), Stekelenburg (PvdA), Van Schijndel (GL), Swenker (VVD).

XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 127222.

Naar boven