nr. 226
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enkele
technische onvolkomenheden in de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 2000, 495) te
herstellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, wordt «eerste lid, onder c en d» vervangen
door: eerste lid, onder b en d.
2. In het vierde lid wordt na de tweede volzin een volzin toegevoegd,
luidende: De aanvraag kan slechts worden afgewezen op grond van het eerste
lid, onder b, indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk
vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden, ter
zake van handel in verdovende middelen.
B
In artikel 59, eerste lid, onder b, wordt «artikel 8, onder f en
g» vervangen door: artikel 8, onder f, g en h.
C
Artikel 69, derde lid, komt te luiden:
3. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is het
instellen van beroep als bedoeld in de artikelen 94 en 96 tegen een besluit
als bedoeld in artikel 93 niet aan enige termijn gebonden. De termijn voor
het instellen van het hoger beroep, bedoeld in artikel 95, bedraagt één
week.
D
Aan artikel 95 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van artikel 40 van de Wet op de Raad van State wordt door
de secretaris geen griffierecht geheven.
E
Artikel 100, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De puntkomma aan het slot van het tweede lid wordt vervangen door een
punt.
2. Aan het slot van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Ingeval hoger beroep is ingesteld op grond van artikel 95, is de voorzitter
van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd tot het
geven van de last tot toevoeging aan het bureau rechtsbijstandvoorziening.
F
Artikel 121, tweede lid, komt te luiden:
2. Ten aanzien van de vreemdeling aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet zijn vrijheid is ontnomen, blijft het recht zoals het gold voor
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing tot op het tijdstip
waarop voor de eerste maal een kennisgeving als bedoeld in artikel 96, eerste
lid, eerste volzin, wordt gedaan dan wel de vreemdeling zelf beroep heeft
ingesteld. Daarbij geldt een uitspraak van de rechtbank gedaan op een beroep
als bedoeld in artikel 7a, zesde en zevende lid, artikel 18b, derde en vierde
lid, van de Vreemdelingenwet en artikel 34a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet
in verbinding met artikel 86 van het Vreemdelingenbesluit, dan wel een uitspraak
gedaan op een beroep dat de vreemdeling zelf heeft ingesteld, als een uitspraak
op een beroep als bedoeld in artikel 94 van deze wet. Indien de vreemdeling
geen beroep tegen de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming heeft ingesteld,
wordt de kennisgeving uiterlijk op de achtentwintigste dag na het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet gedaan.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Justitie,