nr. 136b
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 augustus 2001
Tijdens de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
van 25 januari 2000 heb ik de Eerste Kamer toegezegd haar te zullen informeren
over de opzet van het evaluatieonderzoek van het experiment met decentrale
toelating.
Ten behoeve van de evaluatie van het experiment werd een evaluatiekader
opgesteld op basis waarvan een evaluatieopdracht werd verstrekt aan het IOWO,
Instituut voor Onderwijskundige Dienstverlening van de Katholieke Universiteit
te Nijmegen.
De hoofdvragen van het onderzoek zijn gericht op de doeltreffendheid van
de wet, met als kernvraag: krijgt met het nieuwe systeem de aankomend student
meer invloed op zijn toelating, waardoor de maatschappelijke acceptatie van
de selectiebeslissing wordt vergroot. Voorts vindt onderzoek plaats naar andere
effecten die de wet heeft teweeggebracht en of die al dan niet wenselijk zijn
in het licht van de doelstelling. Tenslotte wordt geïnformeerd naar het
oordeel van de direct betrokkenen over de wijze waarop decentrale toelating
zich in de toekomst dient te ontwikkelen.
Naast monitoring van de ontwikkelingen van het experiment met decentrale
toelating omvat dit onderzoek diverse deelonderzoeken onder studenten, ouders
van studenten, opleidingen, decanen in het voortgezet onderwijs, beroepsverenigingen
en het beroepenveld. Het evaluatie onderzoek is in juni 2000 begonnen en leidt
tot een eindrapportage in september 2002.
De Begeleidingscommissie Decentrale Toelating zal fungeren als begeleidingsgroep
gedurende de looptijd van het onderzoek. Hiertoe zal met de verantwoordelijke
onderzoekers regulier overleg plaatsvinden over de voorlopige resultaten en
de voortgang van het onderzoek.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans