27 250
Regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector)

nr. 121a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 5 december 2000

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hadden kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Zij wensten hun erkentelijkheid uit te spreken voor het feit dat de minister een principe-overeenkomst heeft gesloten, waardoor 100% van de aandelen TeneT en daarmee van het hoogspanningsnet in handen van de Staat zullen komen. Daarmee zou een breed geuite wens van de Eerste Kamer worden ingelost.

De afronding van dit wetsvoorstel moet tot gevolg hebben dat de discussies over de niet-marktconforme kosten tot het verleden gaan behoren en dat de marktwerking op korte termijn daadwerkelijk van de grond komt.

De leden van de CDA-fractie zeiden zich achter deze doelstellingen te kunnen scharen, maar zij hadden ernstige twijfels over de wijze waarop aan deze doelen uitvoering wordt gegeven. De aan de Sep en de elektriciteitsproducenten toegekende voorrangsregeling bij de toewijzing van importcapaciteit heeft tot gevolg dat deze invoer gedurende een zeer lange periode in aanmerkelijke mate wordt beperkt. Hierdoor worden de verbruikers met hoge prijzen geconfronteerd en de dynamiek, die beoogd werd, dreigt verloren te gaan. Ook de positie van het op export gerichte deel van het bedrijfsleven wordt hierdoor ernstig verzwakt. Hoe verhouden deze gevolgen zich met de doelstellingen als neergelegd in de derde energienota en in de Europese richtlijn? Wil de minister daarbij ook betrekken dat inmiddels drie van de vier oorspronkelijke Nederlandse productiebedrijven dochterondernemingen zijn van buitenlandse multinationals uit de USA, uit Duitsland en uit België/Frankrijk? Daarbij is van belang dat deze dochterondernemingen contracten hebben met Sep inzake de import en dat ze vanuit hun positie in omringende landen, deze import kunnen manipuleren. Wil de minister ook hierop reageren?

De verkoop van de Nederlandse productiebedrijven, tot voor kort geheel in handen van overheden, heeft een aantal provincies en gemeenten rijk gemaakt. Deze rijkdom is tot stand gekomen door de betalingen van de consument in het verleden. In dit wetsvoorstel wordt de consument opnieuw, voor maximaal 10 jaren, aangeslagen voor een extra bijdrage in de niet-marktconforme kosten. Was het niet mogelijk om alle zgn. bakstenen uit deze overwinst te betalen, eventueel aangevuld met de 2.55 miljard gulden, die de Staat voor de aandelen TeneT gaat betalen? Wat gebeurt er met de gereserveerde gelden bij de productiebedrijven? Wie kan aanspraak maken op deze gelden en in hoeverre moeten deze gelden worden aangewend voor de financiering van de niet-marktconforme kosten en derhalve voor het verlagen van de toeslagen waarvoor de consument wordt aangeslagen?

Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel is te komen tot ontbinding van de Overeenkomst van Samenwerking (verder te noemen OvS). Uit het wetsvoorstel blijkt niet duidelijk op welk tijdstip de OvS daadwerkelijk ontbonden moet zijn. Met het vervallen van hoofdstuk 8, paragraaf 2, komt de wettelijke grondslag voor de OvS weliswaar te vervallen en wordt de Mededingingswet onverkort van toepassing, maar daarmede is nog niet gegeven dat de OvS zonder meer op korte termijn zal worden ontbonden. Kan de minister op de hier geschetste problematiek ingaan en daarbij aangeven op welke termijn de OvS uiterlijk moet zijn ontbonden? Wil de minister ook de samenhang tussen enerzijds de Mededingingswet en anderzijds dit wetsvoorstel nader toelichten?

In het wetsvoorstel is opgenomen dat alle afnemers een toeslag moeten gaan betalen voor de financiering van stadsverwarmingsprojecten. De regels daartoe worden nader uitgewerkt in een door de minister vast te stellen regeling. Aan de hand van welke factoren wordt de concrete hoogte van de toeslag bepaald? Speelt hierin ook de concurrentiepositie van het bedrijfsleven een rol? Zo nee, waarom niet?

In artikel 9 wordt bepaald dat de afnemers de protocolbijdrage van 400 miljoen gulden met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2000 moeten betalen. Wil de minister aangeven hoe de afnemers daarvan tijdig, dus enige tijd voor 1 augustus, op de hoogte zijn gesteld?

De bepaling in artikel 9 heeft tot gevolg dat de distributiebedrijven in het geheel geen bijdrage in financiële zin leveren aan de oplossing van de niet-marktconforme kosten. Hoe valt dit te rijmen met de in de brief van 9 januari 1998 door de toenmalige minister van Economische Zaken vastgelegde uitgangspunten, waarbij uitdrukkelijk werd bepaald dat alle partijen, dus ook de distributiebedrijven, een bijdrage moeten leveren in genoemde kosten? Heeft de minister bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de E-wet 1998 niet bevestigd dat genoemde uitgangspunten nog steeds staand beleid zijn? Wil de minister toelichten waarom dat beleid nu is verlaten?

Artikel 9 zou verband houden met een tussen de minister, EnergieNed en de electriciteitsbedrijven gesloten overeenkomst, waarin bepaald zou zijn dat de distributiebedrijven de kosten van de Protocolbijdrage zouden mogen afwentelen op de afnemers. De leden van de CDA-fractie wilden in dit verband graag duidelijk antwoord op de volgende vragen. Bestaat een dergelijke overeenkomst? Zo ja, wat is daarin exact geregeld? Wanneer is deze overeenkomst gesloten? Is de Staten Generaal van deze overeenkomst in kennis gesteld? Zo ja, hoe en wanneer?

Op grond van de Comptabiliteitswet is de minister gehouden de budgettaire consequenties van het wetsvoorstel te berekenen en daarvoor de dekking aan te geven. De leden hier aan het woord hadden een dergelijke paragraaf niet aangetroffen in de memorie van toelichting. Wil de minister daarop alsnog ingaan in de memorie van antwoord?

Een zaak van andere orde is dat de miljardenstromen de leden van deze fractie doen duizelen. Wil de minister een duidelijk overzicht geven van deze kapitaalstromen?

Daarbij valt te denken aan de volgende opsomming:

Voor welke bedragen zijn de productiebedrijven, die in handen van (lagere) overheden waren, verkocht? Is een deel van deze bedragen aangewend voor betaling van de zgn. bakstenen en zo ja, in welke omvang en door wie? Zo nee, waarom niet? Welke bedragen zijn in dit kader gereserveerd en waarvoor worden deze aangewend?

Waarvoor wordt de 2,55 miljard gulden voor de aankoop van de aandelen TeneT door Sep aangewend? Zijn er nog andere in dit kader relevante bedragen te noemen en zo ja, welke?

Tenslotte wilden de leden van de CDA-fractie nog vragen om commentaar te leveren op het schrijven van Sep1 d.d. 27-11-00, kenmerk DR 2000-471. Is het daarin gestelde inderdaad juist dat door amendement 33 een nieuwe «baksteen» is ontstaan en zo ja, hoe denkt de minister daarmee om te gaan?

Ook willen deze leden graag commentaar op de brief van Pechiney Nederland, d.d. 1 december 2000, Ref. BP/bp-01.122.000, meer in het bijzonder betreffende de kanttekeningen uit het genoemde schrijven2.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat de overgang naar een geheel geliberaliseerde markt moet regelen en een oplossing moet bieden voor de zg. «bakstenen».

Voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel zouden deze leden nog een aantal vragen beantwoord willen zien.

De toewijzing van (artikel 13) ten hoogste 900MW en later 750 MW geschiedt met het specifieke oogmerk het transport van de genoemde overeenkomsten mogelijk te maken: «... indien dit transport strekt ter uitvoering van ...».

Artikel 13, vijfde lid regelt dat de ontvanger de hem toegewezen capaciteit kan vervreemden aan derden. Kan de minister aangeven of deze capaciteit, verkregen voor met name genoemd transport, ook na vervreemding uitsluitend voor ditzelfde transport mag worden aangewend? Dit zou betekenen dat de overtollige importcapaciteit alleen verkocht kan worden aan dezelfde partij die het leveringscontract heeft overgenomen.

Artikel 31A van de Electriciteitswet '98 luidt: Het is een leverancier of handelaar verboden de beschikking te hebben over een hoeveelheid transportcapaciteit op het landgrensoverschrijdend net die groter is dan 400 MW. Het derde lid opent de mogelijkheid ten behoeve van de productiebedrijven hiervan af te wijken. Kan de minister verduidelijken wat de betekenis is van een maximum van 1600 MW op het totale hoogspanningsnet t.o.v. de beschikbare capaciteit op het landgrensoverschrijdend net? Op dit moment is de importcapaciteit 3900 MW. Hiervan is 300 MW nodig voor technische bijstand. Van de resterende 3600 MW komt 900 MW de productiebedrijven toe (ex art. 13). De resterende 2700 MW is in beginsel vrij beschikbaar. Afnemers, leveranciers of handelaars mogen over maximaal 400 MW per partij hiervan beschikken. Geldt voor de producenten geen ander maximum (naast de gepriviligeerde 900 MW) dan de 1600 MW op het totale hoogspanningsnet?

Dient de partij, die een bepaalde importcapaciteit tracht te verwerven, aantoonbaar te maken dat er sprake is van een onderliggende contractuele verplichting tot leveren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, is dan de veronderstelling juist dat partijen door middel van veiling of anderszins een maximaal toegestaan aandeel importcapaciteit kunnen verwerven om dat vervolgens, op eigen voorwaarden, weer van de hand te doen?

Blijkens uitspraken van de minister in de Tweede Kamer, kan de DTe investeringen afdwingen. De leden van de VVD-fractie vroegen zich af hoe de DTe tot een oordeel zou moeten komen over de behoefte, die zich op een termijn van 10 jaar voor zal doen, waar dit inzicht bij de netbeheerder zelf kennelijk ontbreekt. Mocht de DTe tot een dergelijke aanwijzing overgaan, dan is er sprake van een interventie, waarvan de DTe niet de lasten draagt en die kostenverhogend zal werken op de onderliggende netten. Is de minister van mening dat dit soort interventies (hetzelfde geldt voor het vaststellen van maximum tarieven voor kleinverbruikers) past binnen de taakomschrijving van een mededingingsautoriteit? Dient de Dte zich niet te beperken tot reactief toezicht, dat zich richt op het bewaken van het level playingfield?

Artikel 60A geeft de directeur de mogelijkheid bij beschikking een last onder dwangsom op te leggen. Kan de minister aangeven of deze uitbreiding van het instrumentarium van de toezichthouder zich uitsluitend richt op de overtreding van een aanwijzing, of ook op de overtreding van een richtlijn?

En marge van het wetsvoorstel zou de VVD-fractie graag van de minister vernemen hoe de discussie in EU-verband over de door Nederland niet gewenste Europese taakstelling voor duurzame energie verloopt.

De leden van de PvdA-fractie konden instemmen met de grote lijn van het onderhavige wetsvoorstel, maar realiseerden zich dat veel zal afhangen van de wijze waarop de onafhankelijke publieke beheerder van het hoofdnet opereert om eventuele tekorten aan importcapaciteit op te heffen. Kan de minister garanderen dat de netwerkbeheerder al het mogelijke zal doen om de capaciteit aan de vraag aan te passen en de verleiding zal weerstaan om voor langere tijd hoge veilingopbrengsten te genereren ten koste van binnenlandse verbruikers? Kan zij inzicht geven in de afspraken, die daaromtrent zijn gemaakt? Valt te ontkomen aan een situatie waarin DTe in een dubbelrol van beleidsvormend en toezichthoudend orgaan wordt gedrongen?

De leden van de fractie van D66 memoreerden dat het wetsvoorstel is bedoeld om op een zorgvuldige manier bestaande verplichtingen van de elektriciteitsproductiebedrijven c.q. de Sep af te wikkelen en tegelijkertijd het liberaliseringproces voortgang te doen vinden. Dat dit niet eenvoudig is , is wel gebleken uit de uitvoerige gedachtewisseling tussen de minister en de Tweede Kamer. De Eerste Kamerfractie van D66 heeft ondanks dat uitvoerige debat nog enkele vragen.

Zijn er al resultaten bekend van het level playing field onderzoek binnen de EU? De minister heeft in de Tweede kamer gezegd dat de zgn. bakstenen in andere landen van de EU omvangrijk zijn, maar ze kon geen enkele detail geven. Toch zou het interessant zijn om althans een indicatie te hebben van de manier waarop andere landen met hun bakstenen omgaan, al was het maar om enigszins te kunnen taxeren wat de reactie van de Commissie zal zijn op de Nederlandse manier van het oplossen van de problematiek.

De overheid heeft geen medeverantwoordelijkheid genomen voor de importcontracten. Anders gezegd, de importcontracten worden niet beschouwd als bakstenen. Wel koopt de staat TeneT voor f 2,55 mld. en de productiebedrijven krijgen de beschikking over 900 MW importcapaciteit. Hoeveel inkomsten zal de staat krijgen uit het gebruik van het hoogspanningsnet? Anders gezegd: kan de minister een schatting geven van de return on investment van die 2,55 mld? En hoeveel is het recht van de productiebedrijven op de importcapaciteit waard, zelfs nu, na amendering, de productiebedrijven een veiling-conforme prijs zullen moeten betalen? Kortom, hoeveel extra zou het de Staat hebben gekost als de Sep-contracten waren meegenomen in de package-deal, dit bezien tegen de mogelijkheid dat de Commissie de voorgestelde oplossing beschouwt als in strijd met het Europese recht?

Is de voorgestelde overgangsregeling op tijd in Brussel aangemeld, zodat deze nog ontvankelijk kan worden verklaard? De NMa is van oordeel dat het voorstel in strijd is met de Europese richtlijn, met name op het punt van het voorrang verlenen aan oude Sep-contracten. De voorrang is verminderd in vergelijking tot het oorspronkelijke voorstel, maar er is nog steeds concurrentiebelemmering. Dit betekent dat de energie-intensieve industrie een nadeel ondervindt De leden van de fractie van D66 beseften dat er een complexe problematiek moet worden opgelost, maar de voorgestelde oplossing roept toch minstens de volgende twee vragen op.

Wat te doen als artikel 13 voor de EU niet acceptabel is; zou het dan niet beter zijn geweest de importcontracten mee te nemen in de package-deal betreffende de bakstenen-problematiek, en heeft de minister zich een oordeel gevormd over de gevolgen voor de energie-intensieve industrie in Nederland doordat gedurende enige tijd hun electriciteitsrekening hoger zal zijn dan die van concurrerende bedrijven in het buitenland? Kan de minister taxeren hoeveel hoger en voor hoe lang?

Het hoogspanningsnet, dat dus in handen komt van de overheid, kan niet worden geliberaliseerd, wel geprivatiseerd. De minister lijkt daarvan geen tegenstandster te zijn, althans van privatiseren na verloop van tijd. Heeft dat te maken met de rentabiliteit van de investering? Een voornemen tot vervreemding van aandelen zal worden voorgelegd aan de beide kamers van de Staten-Generaal. De leden hier aan het woord zouden graag zien dat ervaringen in het buitenland met privatisering van allerhande soorten niet te liberaliseren infrastructuur nauwlettend worden gevolgd en dat daarover van tijd tot tijd wordt gerapporteerd. Het is een gezonde gedachte dat de kosten van zulke infrastructuur zoveel mogelijk worden gedragen door de gebruikers ervan, maar het eigendom lijkt toch vooral bij de overheid in veilige handen te zijn. Deelt de minister die mening?

Het Nederlandse beleid is gericht op terugdringing van de kooldioxide-uitstoot. De recente klimaatconferentie heeft de noodzaak daarvan nog eens onderstreept, al heeft dat helaas niet geleid tot concrete maatregelen. Bij eerdere liberaliseringsdebatten heeft de minister als haar mening gegeven dat de vraag van de consumenten naar «groene» stroom zo groot is, en zo zal toenemen, dat de aanbieders ervan voor lange tijd niet aan de vraag zullen kunnen voldoen. Dat zou kunnen blijken bij de veiling van Demkolec. Als deze centrale biomassa zou bij stoken, of zelfs geheel op biomassa zou worden gestookt, dan zou dat niet marktconform zijn in de terminologie zoals die meestal wordt gebruikt, maar het wel kunnen zijn als de vraag naar groene stroom inderdaad zo groot is. Heeft de minister er vertrouwen in dat Demkolec een bijdrage gaat leveren aan het verwezenlijken van de Kyoto-doelstellingen?

De leden van de fracties van SGP en RPF/GPV hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De beoogde beëindiging van de Overeenkomst van Samenwerking van de elektriciteitsproductiesector, alsmede de regeling van het aandeelhouderschap van de netwerkbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft de instemming van deze leden.

Wel hadden zij twijfels of de doelstelling om een effectieve concurrentie te bereiken op de elektriciteitsmarkt wordt bereikt.

De Elektriciteitswet 1998 beoogde, in het kader van de Europese liberalisatie, te komen tot een vrijmaking van de markt, waarbij de consument/gebruiker in principe overal zijn stroom zou kunnen betrekken. Naar de mening van deze fracties is de beschikbare transportcapaciteit, mede door de regels die de Overgangswet worden vastgelegd, te beperkt om effectieve concurrentie te bereiken. Kan de minister deze ongerustheid wegnemen?

Om de niet marktconforme kosten zo laag mogelijk te houden, is in de overgangsfase naar een vrije markt een zekere beperking van de transportcapaciteit noodzakelijk zo hadden de leden hier aan het woord begrepen. Kan de minister inschatten of dit op grote problemen zal stuiten bij de Europese Commissie?

Eén van de problemen die moest worden opgelost was de hoogte van de overheidsbijdrage met betrekking tot de bouwstenen problematiek. Bij bestudering van artikel 12, derde lid, constateerden deze fracties dat de Sep in feite deze bijdrage verschaft. Immers voor de toetgang op dat interconnectors moet de Sep het bedrag betalen volgens artikel 12, derde lid, terwijl voor dit doel krachtens artikel 7 overheidsgelden bestemd zouden zijn. Als deze zienswijze juist is, is dit dan wel in overeenstemming met de overeenkomst van 10 oktober?

Is er zo vroegen deze leden zich af sprake van tegenstrijdigheid, omdat de Sep via een wetsbepaling niet in staat wordt gesteld haar contractverplichtingen op de bestaande wijze na te komen terwijl door het betalen voor gereserveerde capaciteit ook geen nieuwe capaciteit gecreëerd wordt? Vervolgens zeiden de leden hier aan het woord graag te vernemen van de minister wat het doel hiervan is.

Artikelen

Artikelsgewijze:

Artikel 13

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe het hier geformuleerde voorrangsrecht zich verhoudt tot artikel 28 van het EG-verdrag (vrij verkeer van goederen).

Hoe verhoudt zich dat recht tot de Europese Mededingingsbepalingen genoemd in de artikelen 81, 82 en 86 van het Verdrag?

Inmiddels is bekend geworden dat door verschillende marktpartijen een verzoek tot voorlopige voorziening is gevraagd aan de President van het CBB. Dit verzoek heeft weliswaar betrekking op een besluit van de Directeur DTe (besluit 00-074), maar daarin is ook een voorrangsregeling voor de Sep, in lijn met art. 13 van dit wetsvoorstel, opgenomen. Indien de rechter zou besluiten dat de voorrangsregeling in strijd is met het Europese recht, welke consequenties verbindt de minister dan aan het daarmee vervallen van het voorrangsrecht? Is artikel 13, zesde lid dan van toepassing?

Zo nee, hoe denkt de minister hier dan mee om te gaan?

Paragraaf 6 Wijziging andere wetten

Artikel 16

E

Artikel 11a

In artikel 11a, eerste lid, wordt, aldus de leden van de CDA-fractie, geregeld dat de artikelen 268 t/m 274 van Boek 2 BW van toepassing zijnop TeneT. Daarmee blijft TeneT dus een BV, die echter nu onder het zgn. structuurregime wordt gebracht.

Waarom kiest de minister hier voor een BV en waarom niet voor een ZBO? In een ZBO zou, naar de mening van deze leden, de nutsfunctie van de overheid wat beter tot uitdrukking kunnen worden gebracht. In artikel 11a, zevende lid wordt gesteld dat de minister moet instemmen met de voorgenomen benoeming van (alle) commissarissen van TeneT. In artikel 268 twaalfde lid BW wordt een uitzondering gemaakt op de automatische coöptatie van de R.v.C. in die zin dat een minister een commissaris mag benoemen. Waarom is hierbij geen aansluiting gezocht maar wordt in het wetsvoorstel gekozen voor een van het BW afwijkende terminologie, en daarmee voor een vagere term die in de praktijk nauwelijks te onderscheiden zal zijn van het benoemingsrecht?

Hoe denkt de minister invulling te geven aan haar rol als aandeelhouder resp. als verantwoordelijk minister inzake haar controlerende bevoegdheid met betrekking tot TeneT?

F

Artikel 16

Uit de toelichting op dit artikel leiden de leden van de CDA-fractie af dat de minister bij besluit kan bepalen dat de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de elektriciteitsbeurs (APX) met elkaar kunnen samenwerken. Deze leden zouden graag nader worden ingelicht over de inhoud van een dergelijke samenwerking en de vorm waarin deze kan plaatsvinden. Hoe verhoudt zich een dergelijke samenwerking tot de wettelijk vastgelegde onafhankelijkheid van TeneT? Zijn er aan samenwerking tussen TeneT en APX financiële risico's verbonden en zo ja, wie draagt daarvoor de verantwoordelijkheid? Wat is overigens precies bedoeld met de zinsnede «indien onze minister daartoe besluit op de grondslag van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31»?

K

Artikel 31

In het zevende lid wordt opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het meten van gegevens en het verstrekken van gegevens. In de door de Directeur DTe vast te stellen voorwaarden is een uitgebreide regeling voor het meten van gegevens opgenomen (Meetcode). Waarom is er behoefte aan een ministeriële regeling? Wat voor onderwerpen beoogt de minister te regelen? Wat is thans reeds in de Elektriciteitswet 1998 ten aanzien van meetgegevens bepaald? Meetgegevens zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een vrije markt. In dit verband is de eigendom en zeggenschap van meetapparatuur en meetgegevens van belang. Kan de minister nader ingaan op de eigendom en zeggenschap van deze apparatuur en meetgegevens? Welke partijen kunnen rechten op meetgegevens doen gelden? Welke partijen kunnen rechten op meetgegevens doen gelden? Op welke wijze worden meetgegevens van afnemers beschermd?

De voorzitter van de commissie,

Luijten

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Stevens (CDA), Van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA (plv. voorzitter), Bierman (OSF), Wöltgens (PvdA), Luijten (VVD) (voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Doesburg (PvdA), Kneppers-Heijnert (VVD).

XNoot
1

Deze brief is ter kennis gebracht van de minister en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nr. 126230.2.

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de minister en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nr. 126230.5.

Naar boven