27 246
Wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen

nr. 78b
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 28 november 2000

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden uit de stukken vernomen dat bij de Hoge Raad aanhangig is een procedure waarin de belanghebbende stelt dat het verschil in percentage tussen woningen en andere onroerende zaken in strijd is met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in het EVRM. Dit beroep lijkt niet volslagen kansloos. Verschillen in accijns voor dieselolie afhankelijk van het zakelijke of persoonlijke gebruik stuiten immers volgens recente berichten ook op Europese regelgeving.

Indien de Hoge Raad het beroep zou honoreren ontstaat de situatie dat tevens in hoogste instantie lijkt te zijn beslist dat de wet in strijd is met de Grondwet, omdat het gelijkheidsbeginsel daarin evenzeer is opgenomen. De rechter – die in de Nederlandse rechtsstaat het laatste woord heeft – zou dan een oordeel hebben geveld waaruit moet worden afgeleid dat de leden van de Staten-Generaal die voor het onderhavige wetsvoorstel hebben gestemd hun eed van trouw aan de Grondwet hebben geschonden. Daartegen zou kunnen worden ingebracht dat de Hoge Raad geen feiten vaststelt, maar een juridisch oordeel geeft, waarover de leden van de Staten-Generaal (althans in het verleden) anders konden oordelen. Een andere vraag is of het juist en aanvaardbaar is om een bevestiging en uitbreiding van de tariefdifferentiatie te geven op een moment dat die in rechte wordt betwist. Het is in het algemeen wel een goede gewoonte om geen uitspraken te doen over zaken die onder de rechter (sub judice) zijn. Hierbij is van belang dat het in dit geval gaat om een rechtsbeginsel dat van hogere orde is dan het nationale recht. Zou het niet beter zijn om het oordeel van de Hoge Raad, dat wellicht heel spoedig wordt gegeven, af te wachten?

De leden van de VVD-fractie vernamen over een en ander graag de opvatting van de minister.

De leden van de fractie van GroenLinks hadden met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel dat aanleiding geeft tot het stellen van de volgende vragen.

Van de zijde van gemeenten is gepleit voor een grotere bandbreedte tussen het tarief voor woningen en niet-woningen. Zo pleitten de vier grote steden voor een marge van 200%. In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer op blz. 10 wordt gesteld (Kamerstukken II, 27 246, nr. 5) dat gemeenten autonoom zijn op het gebied van de gemeentelijke belastingen. Dit is slechts in beperkte mate het geval, aangezien, in het geval van de onroerende-zaakbelastingen, de wet regels stelt met betrekking tot de afwijking van tarieven tussen woningen en niet-woningen. Ligt het niet meer in de lijn van echte gemeentelijke autonomie om gemeenten zelf te laten bepalen welke tarieven zij wensen te heffen voor woningen en niet-woningen en dus elke bandbreedte te laten vervallen? Waarom heeft de regering hier niet voor gekozen?

De stijging van lokale lasten, waar de onroerende-zaakbelasting een belangrijk onderdeel van uit maakt, is voor huishoudens met een laag inkomen zorgelijk. De Zalmsnip, die aan ieder huishouden, ongeacht de hoogte van het inkomen, wordt uitgereikt biedt, mede gezien de ongerichtheid, onvoldoende soelaas. Vanuit de gemeente Apeldoorn is het initiatief gelanceerd, en binnen de gemeente is daar met modelmatige doorrekeningen ook mee geëxperimenteerd, om een belastingvrije voet te introduceren, waardoor de lastenverzwaring die nu optreedt door de waardevermeerdering van woningen voor goedkopere woningcategorieën, beduidend minder is (zie o.a. Binnenlands Bestuur van 28 april 2000, blz. 17–18). Wat is de opvatting van de minister over dit initiatief?

In de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer wordt in antwoord op vragen van de GroenLinks-fractie gesteld, blz. 10, dat het niet verstandig is om de relatieve limiet tussen eigenaren en gebruikers te verruimen, aangezien via het afwentelingmechanisme eigenaren deze toch in de huur doorberekenen, zodat het de vraag is of huurders hier iets aan hebben. Dit is nu ook het bezwaar dat men kan hebben tegen het gebruikerstarief op zich, want de gebruiker (huurder) betaalt zowel het gebruikerstarief als, via de huur, het eigenaarstarief. Er is derhalve veel voor te zeggen om het gebruikerstarief af te schaffen en de onroerende-zaakbelasting alleen aan de eigenaar van het onroerend goed op te leggen. Via de huursubsidie worden mensen met een laag inkomen ontzien voor te hoge huurlasten. Het huidige kwijtscheldingsbeleid met betrekking tot het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelasting is daarmee ook verleden tijd. Wil de minister hierop reageren, mede in het licht van haar eigen hierboven genoemde antwoord?

Uitgaande van het goede principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen is er veel voor te zeggen een tariefdifferentiatie in te voeren, nl. dat het tarief, bijv. per 100 000 stijgt, naarmate het onroerend goed een hogere waarde heeft. Is een dergelijke differentiatie overwogen, zo nee waarom niet?

Wat vindt de minister van het voorstel van de vier grote steden om een deel van het voordeel dat de rijksbelastingen genieten van de waardestijging van het onroerend goed (extra inkomsten BTW op nieuwbouw, vermogensbelasting c.q. forfaitaire vermogensrendementsheffing, overdrachtsbelasting, huurwaardeforfait) in het gemeentefonds te storten, waarmee gemeenten vervolgens het beleid t.a.v. lagere lokale lasten kunnen ondersteunen.

Tegen de achtergrond van decentralisatie van beleid naar gemeenten, meer gemeentelijke autonomie en meer rechtvaardige lastenverdeling kunnen er kritische kanttekeningen gemaakt worden bij het huidige regime onroerende-zaakbelasting, zoals de opgelegde bandbreedte tussen woningen en niet-woningen en tussen huurders en gebruikers en de dubbele belasting van gebruikers (rechtstreeks en via de huur), lijkt een evaluatie van de onroerende-zaakbelasting op o.a. deze aspecten van belang. Is de minister hiertoe bereidt?

Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over de onderhavige wetsvoorstellen voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD) (plv.voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Platvoet (GL) en Witteveen (PvdA) (voorzitter).

Naar boven