27 220
Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en de Waterschapswet met betrekking tot gedeputeerden, wethouders en waterschapsbestuurders

nr. 224b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 mei 2001

Het verheugt de regering dat de in het voorlopig verslag aan het woord zijnde fracties met het wetsvoorstel als zodanig kunnen instemmen. Wel zijn enkele vragen gesteld over de met het wetsvoorstel samenhangende kwestie van de problematiek rond de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz).

Naar aanleiding daarvan merkt de regering het volgende op.

Met de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel tot 25 maart 2000, de dag na de datum waarop bekendheid is gegeven aan het besluit van de ministerraad om te komen tot indiening van dit wetsvoorstel, én het Besluit van 28 januari 2000, houdende wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden Waz (Stb. 2000, 49) wordt bereikt dat gedeputeerden en wethouders met ingang van 25 maart 2000 niet langer tot de kring van verzekerden van de Waz behoren. Het gaat hierbij niet zozeer om reparatie van iets wat onjuist was, maar om het beëindigen van een situatie die onwenselijk wordt geacht. Gebleken was immers dat er voor bepaalde categorieën politieke ambtsdragers op grond van twee wetten (de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en de Waz) aanspraken bestonden bij arbeidsongeschiktheid. Die aanspraken vulden elkaar aan en werden niet (althans zeker niet volledig) met elkaar verrekend. Dat door betrokkenen premie moest worden betaald voor de Waz was dan ook niet onjuist. In de nota van toelichting bij genoemd besluit is toegelicht dat de voorziening in de Appa voldoende is en dat de combinatie van wettelijke regelingen tegen het risico van langdurige arbeidsongeschiktheid niet wenselijk wordt geacht.

Aan deze uitsluiting van de verzekering op grond van de Waz kon vanuit verzekeringstechnisch oogpunt geen terugwerkende kracht gegeven worden. Er was immers sprake geweest van een reële verzekering, waaraan rechten kunnen zijn ontleend die niet met terugwerkende kracht afgenomen kunnen worden, en waarvoor terecht premie was betaald.

Een en ander neemt echter niet weg dat bedoelde politieke ambtsdragers tot aan de datum van uitsluiting van de kring van verzekerden Waz in vergelijking tot bijvoorbeeld ambtenaren, als gevolg van de toepasse-lijkheid van de Waz, een inkomensnadeel hebben geleden. Voor hen is namelijk net als bij ambtenaren per 1 januari 1998 de overhevelingstoeslag aanzienlijk verlaagd, maar zij moesten – anders dan de ambtenaren, waarvoor de premie voor arbeidsongeschiktheid een werkgeverspremie werd – wel zelf premie blijven betalen. Tegenover dit inkomensnadeel voor de politieke ambtsdragers stond een voordeel voor de «werkgevers» van de politieke ambtsdragers. Net zo als de werkgever van ambtenaren hebben zij aanzienlijk minder overhevelingstoeslag hoeven te betalen, waar echter niet tegenover stond dat de premie voor de arbeidsongeschiktheid door hen moest worden betaald. Het betreft hier een structureel voordeel.

In verband hiermee wordt het redelijk geacht dat de «werkgevers» van de bedoelde politieke ambtsdragers hen compenseren voor het inkomensnadeel dat zij hebben geleden. Dat is dan ook de reden dat de toezegging is gedaan dat er een regeling zal komen voor de compensatie van het inkomensnadeel.

Gevraagd is op welke wijze praktisch de overgang zal gaan plaatsvinden van ingegane Waz-rechten naar het invaliditeitspensioen, met name voor situaties waarin ook sprake is van verrekening van Waz-uitkering met andere rechten (bijvoorbeeld op grond van de nabestaandenwetgeving).

Het is de regering niet duidelijk waarop de vragenstellers precies doelen.

De Appa kent als voorziening bij langdurige arbeidsongeschiktheid niet een invaliditeitspensioen, maar een (verlenging van de) uitkering ter hoogte van 70% van de berekeningsgrondslag (het vroegere inkomen).

Aanspraken op grond van de Waz worden op de Appa-uitkering slechts in mindering gebracht voorzover de Appa-uitkering tezamen met de Waz-uitkering meer bedraagt dan 100% van de berekeningsgrondslag. Naar mate de berekeningsgrondslag hoger is zal verrekening feitelijk slechts beperkt of in het geheel niet plaatsvinden.

Indien een genieter van een Appa-uitkering die tevens een Waz-uitkering ontvangt daarnaast ook nog nabestaande is in de zin van de Algemene nabestaandenwet zal over het algemeen de uitkering op grond van die laatste wet niet tot uitbetaling komen, omdat daarop zowel de Appa-uitkering als de Waz-uitkering in mindering wordt gebracht. Dit hangt samen met het vangnetkarakter van de Algemene nabestaandenwet.

Voor de Appa-uitkering en de Waz-uitkering zelf heeft dit verder overigens geen betekenis.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven