nr. 49a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld: 21 november 2000
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de
commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en
het stellen van de volgende vragen.
Na lezing van de gewisselde schriftelijke stukken (incl. de brief van
16 oktober jl.,) bleven de leden van de CDA-fractie
zich over de gang van zaken verwonderen, zowel procedureel als inhoudelijk.
Allereerst rijst de vraag of over het laten vervallen van de mogelijkheid
van betaling van A.O.W. en A.N.W.-uitkeringen door vergunninghoudende pensioenfondsen
wel advies is uitgebracht door de Raad van State.
Deze vraag is ingegeven door punt 3 van stuk 27 095 A en kennisneming
van de ter inzage gelegde oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet.
Dit bevreemdt des te meer, omdat het toch gaat om een wijziging van beleidsmatige
aard.
Ook overigens blinkt het voorstel van wet niet uit door een zorgvuldige
voorbereiding (zie bijv. de correspondentie met de S.V.B. en de omissie in
het wetsvoorstel, die bij nota van wijziging moest worden gerepareerd). Inhoudelijk
werd immers aanvankelijk als doel van het voorstel gesteld de lagere uitvoeringslasten.
Afschaffing van de mogelijkheid tot vergunningverlening aan pensioenfondsen
betekent immers dat een besparing op de uitvoeringskosten wordt bereikt van
jaarlijks rond de kwart miljoen gulden (memorie van toelichting blz. 3).
Dit wordt als eerste voordeel genoemd. Een ander voordeel is dat de procedures
en de verantwoordelijkheden inzichtelijker voor de burger worden. Het nadeel
van verlies van de gecombineerde uitbetaling wordt echter met geen enkel woord
geduid.
Uit de nota naar aanleiding van het verslag mag op z'n minst worden afgeleid,
dat een aantal cliënten deze gecombineerde betaling wel terdege op prijs
stelt.
Tevens blijkt uit deze nota dat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen
de S.V.B. en pensioenfondsen toch helderder tot uitdrukking komt door gescheiden
betalingen.
Anders had het verzoek van de S.V.B. – het open laten van gecombineerde
betalingen tegen te stellen voorwaarden en tegen betaling van kosten –
wel kunnen worden ingewilligd.
Tijdens de plenaire behandeling is van diverse zijden getracht meer helderheid te verkrijgen, wat slechts zeer beperkt is gelukt.
Wel is duidelijk geworden – dat vooral de combinatie van een verhoging
van de bruto-AOW in 1998 met bij een inbouwpensioen soms als gevolg dat het
aanvullende pensioen omlaag ging – ertoe heeft geleid dat de staatssecretaris
meer is gaan hameren op deze gescheiden verantwoordelijkheden. Dit temeer
daar de problemen in 1998 zouden kunnen terugkeren in het nieuwe belastingstelsel
2001. De staatssecretaris kan hier toch niet het oog hebben op de AOW-er met
een partner jonger dan 65 jaar, die na invoering van de belastingherziening
erop vooruit gaat, maar waarbij dan toch als de jongere partner 65 jaar wordt
er een inkomens-achteruitgang ontstaat?
Hoe dit ook zij, vindt de staatssecretaris het niet heel zwak het amendement
Bijleveld-Schouten met vermoedens af te wijzen als zijnde wel een stapje vooruit
maar nog geen volledige transparantie biedend.
De plenaire behandeling in de Tweede Kamer eindigde zonder tweede termijn
wèl zeer onbevredigend.
Een korte, verhelderende brief van de staatssecretaris werd echter in
uitzicht gesteld.
Deze brief is daags voor de stemming ontvangen. Opvallend is dat elke
verwijzing naar het oorspronkelijke doel – de lagere uitvoeringslasten –
ontbreekt. Verder is zij goeddeels een herhaling van zetten. Voorts rijst
de vraag wat deze ontkoppeling in de praktijk voor de pensioengerechtigden
zal betekenen.
Zal er nimmer sprake zijn van enige financiële achteruitgang, ervan
uitgaande dat voor een zeer kleine groep (totaal jaarinkomen van meer dan
ca. f 60 000) de naheffing gelijk zal zijn aan de eerdere verlaging.
En wat wordt exact bedoeld met de oproep aan sociale partners om af te
stappen van de systematiek van inbouwpensioen? Het betreft hier toch een verantwoordelijkheid
van sociale partners? Kan ook de Eerste Kamer in dit kader beschikken over
de brief van 29 juni jl. van de staatssecretaris en over het onderzoek door
Regioplan?
Tenslotte deelden deze leden mee zich in de overigens voorgestelde wijzigingen
te kunnen vinden.
De leden van de VVD-fractie konden instemmen
met het voorliggende wetsvoorstel. Zij hadden evenwel geconstateerd dat de
staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag bij de behandeling
in de Tweede Kamer melding maakte van de zogenaamde inbouwproblematiek. Deze
behelst de koppeling van de ontwikkeling van aanvullende pensioenen aan de
ontwikkeling van de bruto AOW-bedragen, waardoor – zoals Pensioenbelangen
van november 2000 het omschrijft, «door de kortingen op het aanvullend
pensioen de AOW-verhogingen in feite niet volledig worden doorgegeven aan
de gepensioneerden». Naar de leden van de VVD-fractie begrepen, acht
ook de staatssecretaris dit geen gewenste situatie, gezien het feit, dat in
het kabinetsbeleid de ontwikkeling van de netto AOW voorop staat.
Andere aspecten die bij deze koppeling een rol spelen, zijn de veelal
te hoge franchisevaststelling in het verleden en de indexering van deze franchises,
ook voor gepensioneerden.
Het resultaat van een en ander is dat gepensioneerden in feite door de
jaren heen een vrijwel constant pensioen ontvangen, waarbij van een waardevast
c.q. welvaartspensioen geen sprake is.
Kan de staatssecretaris aangeven, zo vroegen de leden van de VVD-fractie,
welke maatregelen hij t.a.v. de pensioenfondsen denkt te nemen om aan deze
ongewenste situaties een eind te maken?
De voorzitter van de commissie,
Kneppers-Heijnert
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen