27 095
Wijziging van de wet van 22 december 1994 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 957) in verband met de verhoging van de kinderbijslag met ingang van 1 januari 2000 alsmede wijziging van een aantal andere wetten

nr. 49a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld: 21 november 2000

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Na lezing van de gewisselde schriftelijke stukken (incl. de brief van 16 oktober jl.,) bleven de leden van de CDA-fractie zich over de gang van zaken verwonderen, zowel procedureel als inhoudelijk.

Allereerst rijst de vraag of over het laten vervallen van de mogelijkheid van betaling van A.O.W. en A.N.W.-uitkeringen door vergunninghoudende pensioenfondsen wel advies is uitgebracht door de Raad van State.

Deze vraag is ingegeven door punt 3 van stuk 27 095 A en kennisneming van de ter inzage gelegde oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet. Dit bevreemdt des te meer, omdat het toch gaat om een wijziging van beleidsmatige aard.

Ook overigens blinkt het voorstel van wet niet uit door een zorgvuldige voorbereiding (zie bijv. de correspondentie met de S.V.B. en de omissie in het wetsvoorstel, die bij nota van wijziging moest worden gerepareerd). Inhoudelijk werd immers aanvankelijk als doel van het voorstel gesteld de lagere uitvoeringslasten. Afschaffing van de mogelijkheid tot vergunningverlening aan pensioenfondsen betekent immers dat een besparing op de uitvoeringskosten wordt bereikt van jaarlijks rond de kwart miljoen gulden (memorie van toelichting blz. 3).

Dit wordt als eerste voordeel genoemd. Een ander voordeel is dat de procedures en de verantwoordelijkheden inzichtelijker voor de burger worden. Het nadeel van verlies van de gecombineerde uitbetaling wordt echter met geen enkel woord geduid.

Uit de nota naar aanleiding van het verslag mag op z'n minst worden afgeleid, dat een aantal cliënten deze gecombineerde betaling wel terdege op prijs stelt.

Tevens blijkt uit deze nota dat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de S.V.B. en pensioenfondsen toch helderder tot uitdrukking komt door gescheiden betalingen.

Anders had het verzoek van de S.V.B. – het open laten van gecombineerde betalingen tegen te stellen voorwaarden en tegen betaling van kosten – wel kunnen worden ingewilligd.

Tijdens de plenaire behandeling is van diverse zijden getracht meer helderheid te verkrijgen, wat slechts zeer beperkt is gelukt.

Wel is duidelijk geworden – dat vooral de combinatie van een verhoging van de bruto-AOW in 1998 met bij een inbouwpensioen soms als gevolg dat het aanvullende pensioen omlaag ging – ertoe heeft geleid dat de staatssecretaris meer is gaan hameren op deze gescheiden verantwoordelijkheden. Dit temeer daar de problemen in 1998 zouden kunnen terugkeren in het nieuwe belastingstelsel 2001. De staatssecretaris kan hier toch niet het oog hebben op de AOW-er met een partner jonger dan 65 jaar, die na invoering van de belastingherziening erop vooruit gaat, maar waarbij dan toch als de jongere partner 65 jaar wordt er een inkomens-achteruitgang ontstaat?

Hoe dit ook zij, vindt de staatssecretaris het niet heel zwak het amendement Bijleveld-Schouten met vermoedens af te wijzen als zijnde wel een stapje vooruit maar nog geen volledige transparantie biedend.

De plenaire behandeling in de Tweede Kamer eindigde zonder tweede termijn wèl zeer onbevredigend.

Een korte, verhelderende brief van de staatssecretaris werd echter in uitzicht gesteld.

Deze brief is daags voor de stemming ontvangen. Opvallend is dat elke verwijzing naar het oorspronkelijke doel – de lagere uitvoeringslasten – ontbreekt. Verder is zij goeddeels een herhaling van zetten. Voorts rijst de vraag wat deze ontkoppeling in de praktijk voor de pensioengerechtigden zal betekenen.

Zal er nimmer sprake zijn van enige financiële achteruitgang, ervan uitgaande dat voor een zeer kleine groep (totaal jaarinkomen van meer dan ca. f 60 000) de naheffing gelijk zal zijn aan de eerdere verlaging.

En wat wordt exact bedoeld met de oproep aan sociale partners om af te stappen van de systematiek van inbouwpensioen? Het betreft hier toch een verantwoordelijkheid van sociale partners? Kan ook de Eerste Kamer in dit kader beschikken over de brief van 29 juni jl. van de staatssecretaris en over het onderzoek door Regioplan?

Tenslotte deelden deze leden mee zich in de overigens voorgestelde wijzigingen te kunnen vinden.

De leden van de VVD-fractie konden instemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Zij hadden evenwel geconstateerd dat de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag bij de behandeling in de Tweede Kamer melding maakte van de zogenaamde inbouwproblematiek. Deze behelst de koppeling van de ontwikkeling van aanvullende pensioenen aan de ontwikkeling van de bruto AOW-bedragen, waardoor – zoals Pensioenbelangen van november 2000 het omschrijft, «door de kortingen op het aanvullend pensioen de AOW-verhogingen in feite niet volledig worden doorgegeven aan de gepensioneerden». Naar de leden van de VVD-fractie begrepen, acht ook de staatssecretaris dit geen gewenste situatie, gezien het feit, dat in het kabinetsbeleid de ontwikkeling van de netto AOW voorop staat.

Andere aspecten die bij deze koppeling een rol spelen, zijn de veelal te hoge franchisevaststelling in het verleden en de indexering van deze franchises, ook voor gepensioneerden.

Het resultaat van een en ander is dat gepensioneerden in feite door de jaren heen een vrijwel constant pensioen ontvangen, waarbij van een waardevast c.q. welvaartspensioen geen sprake is.

Kan de staatssecretaris aangeven, zo vroegen de leden van de VVD-fractie, welke maatregelen hij t.a.v. de pensioenfondsen denkt te nemen om aan deze ongewenste situaties een eind te maken?

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Veling (RPF/GPV), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson, plv. voorzitter, (PvdA), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), (voorzitter) en De Wolff (GL).

Naar boven