27 093
Wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met de wijze van financiering van de uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Werkloosheidswet voor overheidswerknemers alsmede enkele andere wijzigingen (Aanpassingswet OOW)

nr. 76b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 december 2000

De leden van de commissie hadden geconstateerd dat het wetsvoorstel een majeure wijziging inhoudt met betrekking tot de ziekte- en werkloosheidsverzekering van overheidspersoneel. Zij gingen er derhalve vanuit dat het Toetsingskader overgangsrecht sociale zekerheid (Kamerstukken I, 25 900, vergaderjaar 1999–2000, nr. 87) van toepassing is op de onderhavige materie, ondanks het feit dat de toegezegde codificering in de Aanwijzingen voor de regelgeving nog niet is geëffectueerd. Zij verwezen in dit verband naar de motie Jaarsma, (Kamerstukken I, Vergaderjaar 1999–2000, nr. 87c). Deze leden vroegen om een uiteenzetting over de voorgenomen gefaseerde toepassing van het nieuwe regiem op oude gevallen aan de hand van dit Toetsingskader.

In antwoord op de opmerking dat het genoemde Toetsingskader op de onderhavige materie van toepassing zou zijn, hecht ik eraan hier te benadrukken dat de openstelling van de WW en de ZW voor overheidspersoneel niet wordt geregeld in het voorliggende voorstel van Aanpassingswet OOW. De openstelling van de WW en ZW voor overheidspersoneel is eerder reeds geregeld in de Wet OOW (Staatsblad 1997, 768). In de Wet OOW is dan ook het overgangsrecht met betrekking tot WW en ZW opgenomen. In het nu voorliggende voorstel voor de Aanpassingswet OOW is de eerder ingezette lijn verder uitgewerkt en zijn actualiseringen verwerkt. Het wetsvoorstel voorziet primair in de noodzakelijke technische aanpassingen voor het onder de werkingssfeer brengen van de WW en de ZW van het overheidspersoneel. Deze aanpassingen betreffen onder andere het financieringssysteem van de WW en de ZW voor de overheid.

Zoals hiervoor is aangegeven, was het overgangsrecht reeds opgenomen in de Wet OOW. Op dat moment was het Toetsingskader Overgangsrecht nog niet beschikbaar.

Wel is het kabinet van oordeel dat het overgangsrecht naar de WW en de ZW voldoet aan de normen die in het Toetsingskader zijn gesteld. Zo is rekening gehouden met de positie van de bestaande gevallen (eerbiedigende werking). Zoals hierna wordt beschreven, is er bij de Wet OOW voor gekozen de rechten van de bestaande gevallen niet te beëindigen.

De Wet OOW beëindigt de bestaande ambtelijke werkloosheidsregelingen en de daarop gebaseerde rechten niet, maar voert uitsluitend de WW en de ZW in voor zowel de nieuwe als de bestaande gevallen. De sociale partners moeten in onderling overleg bepalen wat er met de bestaande regelingen en uitkeringen gebeurt. Indien de sociale partners geen overeenstemming kunnen bereiken over vervangende regelingen (inclusief overgangsrecht voor bestaande gevallen), dan blijven de bestaande regelingen in stand naast de WW (en ZW). Door middel van de anticumulatiebepaling, te weten artikel 43 van de Wet OOW, wordt voorkomen dat naast het nieuwe recht op WW een ongekort recht op wachtgeld blijft bestaan. Het bedrag van de WW-uitkering wordt alsdan gekort op het wachtgeld. Daarmee worden dubbele aanspraken vermeden.

Het zijn de sociale partners in de overheidssectoren die uiteindelijk bepalen wat er met de individuele rechten van bestaande en nieuwe gevallen gebeurt. Aangezien de invoering van de WW een stelselwijziging betekent, zullen de bestaande aanspraken niet geheel onaangepast blijven. Zo zullen de WW-regels over bijvoorbeeld werkhervatting en over sancties in het algemeen worden doorvertaald naar de bovenwettelijke regelingen en naar de bestaande gevallen. Niet alle elementen van de WW zullen echter altijd gelden voor alle bestaande gevallen. De vraag of bepaalde rechten veranderingen ondergaan door de invoering van de WW, hangt namelijk af van de eventuele (individuele) garanties die in een eerder stadium zijn afgegeven. De invoering van de WW zal uiteraard niet leiden tot het verval van rechtens onaantastbare lopende aanspraken, bij voorbeeld in situaties waarin individuele afspraken zijn gemaakt. Voor zover echter niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de WW (bijvoorbeeld ingeval de wachtgelder in het buitenland verblijft, dan wel ingeval betrokkene een wachtgeld ontvangt maar niet werkloos in de zin van de WW is), ontstaat in het kader van OOW geen recht op WW. Het bestaande recht op wachtgeld wordt dan door het ontbreken van een WW-recht uiteraard niet aangetast.

De voorwaarden waaronder bestaande gevallen een WW-uitkering kunnen krijgen, zijn opgenomen in de Wet OOW (aangevuld en aangepast ingevolge het onderhavige wetsvoorstel). Het behoud van het bestaande recht op wachtgeld ingeval er geen WW-recht ontstaat, is geregeld in de sectorale regelingen.

Op grond van het bovenstaande is het kabinet van oordeel dat het overgangsrecht van de Wet OOW voldoet aan de normen die in het Toetsingskader overgangsrecht sociale zekerheid zijn gesteld. Overigens is toepassing van het Toetsingskader natuurlijk niet afhankelijk van codificering in de Aanwijzingen, waartoe inmiddels de eerste stappen zijn gezet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven