nr. 76b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 4 december 2000
De leden van de commissie hadden geconstateerd dat het wetsvoorstel een
majeure wijziging inhoudt met betrekking tot de ziekte- en werkloosheidsverzekering
van overheidspersoneel. Zij gingen er derhalve vanuit dat het Toetsingskader
overgangsrecht sociale zekerheid (Kamerstukken I, 25 900, vergaderjaar
1999–2000, nr. 87) van toepassing is op de onderhavige materie, ondanks
het feit dat de toegezegde codificering in de Aanwijzingen voor de regelgeving
nog niet is geëffectueerd. Zij verwezen in dit verband naar de motie
Jaarsma, (Kamerstukken I, Vergaderjaar 1999–2000, nr. 87c). Deze leden
vroegen om een uiteenzetting over de voorgenomen gefaseerde toepassing van
het nieuwe regiem op oude gevallen aan de hand van dit Toetsingskader.
In antwoord op de opmerking dat het genoemde Toetsingskader op de onderhavige
materie van toepassing zou zijn, hecht ik eraan hier te benadrukken dat de
openstelling van de WW en de ZW voor overheidspersoneel niet wordt geregeld
in het voorliggende voorstel van Aanpassingswet OOW. De openstelling van de
WW en ZW voor overheidspersoneel is eerder reeds geregeld in de Wet OOW (Staatsblad
1997, 768). In de Wet OOW is dan ook het overgangsrecht met betrekking tot
WW en ZW opgenomen. In het nu voorliggende voorstel voor de Aanpassingswet
OOW is de eerder ingezette lijn verder uitgewerkt en zijn actualiseringen
verwerkt. Het wetsvoorstel voorziet primair in de noodzakelijke technische
aanpassingen voor het onder de werkingssfeer brengen van de WW en de ZW van
het overheidspersoneel. Deze aanpassingen betreffen onder andere het financieringssysteem
van de WW en de ZW voor de overheid.
Zoals hiervoor is aangegeven, was het overgangsrecht reeds opgenomen in
de Wet OOW. Op dat moment was het Toetsingskader Overgangsrecht nog niet beschikbaar.
Wel is het kabinet van oordeel dat het overgangsrecht naar de WW en de
ZW voldoet aan de normen die in het Toetsingskader zijn gesteld. Zo is rekening
gehouden met de positie van de bestaande gevallen (eerbiedigende werking).
Zoals hierna wordt beschreven, is er bij de Wet OOW voor gekozen de rechten
van de bestaande gevallen niet te beëindigen.
De Wet OOW beëindigt de bestaande ambtelijke werkloosheidsregelingen
en de daarop gebaseerde rechten niet, maar voert uitsluitend de WW en de ZW
in voor zowel de nieuwe als de bestaande gevallen. De sociale partners moeten
in onderling overleg bepalen wat er met de bestaande regelingen en uitkeringen
gebeurt. Indien de sociale partners geen overeenstemming kunnen bereiken over
vervangende regelingen (inclusief overgangsrecht voor bestaande gevallen),
dan blijven de bestaande regelingen in stand naast de WW (en ZW). Door middel
van de anticumulatiebepaling, te weten artikel 43 van de Wet OOW, wordt voorkomen
dat naast het nieuwe recht op WW een ongekort recht op wachtgeld blijft bestaan.
Het bedrag van de WW-uitkering wordt alsdan gekort op het wachtgeld. Daarmee
worden dubbele aanspraken vermeden.
Het zijn de sociale partners in de overheidssectoren die uiteindelijk
bepalen wat er met de individuele rechten van bestaande en nieuwe gevallen
gebeurt. Aangezien de invoering van de WW een stelselwijziging betekent, zullen
de bestaande aanspraken niet geheel onaangepast blijven. Zo zullen de WW-regels
over bijvoorbeeld werkhervatting en over sancties in het algemeen worden doorvertaald
naar de bovenwettelijke regelingen en naar de bestaande gevallen. Niet alle
elementen van de WW zullen echter altijd gelden voor alle bestaande gevallen.
De vraag of bepaalde rechten veranderingen ondergaan door de invoering van
de WW, hangt namelijk af van de eventuele (individuele) garanties die in een
eerder stadium zijn afgegeven. De invoering van de WW zal uiteraard niet leiden
tot het verval van rechtens onaantastbare lopende aanspraken, bij voorbeeld
in situaties waarin individuele afspraken zijn gemaakt. Voor zover echter
niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de WW (bijvoorbeeld ingeval de wachtgelder
in het buitenland verblijft, dan wel ingeval betrokkene een wachtgeld ontvangt
maar niet werkloos in de zin van de WW is), ontstaat in het kader van OOW
geen recht op WW. Het bestaande recht op wachtgeld wordt dan door het ontbreken
van een WW-recht uiteraard niet aangetast.
De voorwaarden waaronder bestaande gevallen een WW-uitkering kunnen krijgen,
zijn opgenomen in de Wet OOW (aangevuld en aangepast ingevolge het onderhavige
wetsvoorstel). Het behoud van het bestaande recht op wachtgeld ingeval er
geen WW-recht ontstaat, is geregeld in de sectorale regelingen.
Op grond van het bovenstaande is het kabinet van oordeel dat het overgangsrecht
van de Wet OOW voldoet aan de normen die in het Toetsingskader overgangsrecht
sociale zekerheid zijn gesteld. Overigens is toepassing van het Toetsingskader
natuurlijk niet afhankelijk van codificering in de Aanwijzingen, waartoe inmiddels
de eerste stappen zijn gezet.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries