nr. 24d
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2001
In de op 1 januari 2001 in werking getreden Wet verplichte deelneming
in een bedrijfstak-pensioenfonds 2000 is de afgifte van een verklaring van
geen bezwaar in het geval van statuten- of reglementswijziging van een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds komen te vervallen.
Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel houdende
een nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
(27 073) op 19 december 2000 heeft de PVDA-fractie gewezen op het nut
van die onder de oude wet aan de orde zijnde procedure. Het nut was volgens
de PVDA-fractie gelegen in de publicatie in de Staatscourant van de afgifte
van de verklaring van geen bezwaar. Via die publicatie werd informatie ver-strekt
aan vrijgestelde werkgevers en werknemers, die voor hen van belang is in verband
met de voorwaarde van een gelijkwaardigheid van de pensioenregeling. Meer
in het algemeen zouden ook werkgevers en werknemers in aanverwante sectoren
belang hebben bij die publicatie, al was het maar om te kunnen beoordelen
of zij eventueel ook onder dat andere fonds kunnen vallen, aldus de PVDA-fractie.
Ik heb uw Kamer naar aanleiding van die opmerkingen toegezegd te zullen
nagaan of aanvullende wetgeving met betrekking tot de publicatie van wijziging
van statuten en reglementen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen
in de Staatscourant nodig is. Via deze brief wil ik u op de hoogte stellen
van mijn bevindingen.
Allereerst wil ik ingaan op wat onder de oude wet werd gepubliceerd in
de procedure betreffende de verklaring van geen bezwaar.
In het geval van een wijziging van statuten en reglementen van een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds werd een verklaring van geen bezwaar afgegeven door
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit gebeurde nadat door
de Pensioen- & Verzekeringskamer aan het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid was kenbaar gemaakt dat er bij de wijziging
geen strijd was met wet- en regelgeving.
Van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar werd melding gemaakt
in de Staatscourant.
Deze publicatie hield echter niet meer in dan dat op een bepaalde datum
wegens «enige wijzigingen in de statuten en het reglement van de Stichting
Bedrijfspensioenfonds...» een verklaring van geen bezwaar ingevolge
van artikel 3, vijfde lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in
een bedrijfspensioenfonds, was verleend.
Wat die wijzigingen inhielden, werd niet bekendgemaakt.
Dit in tegenstelling tot de publicatie van een (wijziging van de) verplichtstelling.
In die procedure wordt reeds bij aanvraag van (een wijziging van) een
verplichtstelling mededeling gedaan in de Staatscourant van de ontvangen aanvraag.
Daarbij wordt dan gemeld dat de stukken ter inzage liggen en gedurende welke
periode door derden bedenkingen tegen de aanvraag kunnen worden ingediend.
Van het uiteindelijke besluit tot (wijziging van de) verplichtstelling
wordt opnieuw mededeling gedaan in de Staatscourant. Daarbij wordt dan ook
opgenomen hoe de verplichtstelling luidt, dan wel gewijzigd is.
Op basis van die publicatie kan door belanghebbenden worden vastgesteld
of de verplichtstelling ook op hen van toepassing is.
Deze procedure heeft onder de Wet Bpf 2000 geen wijziging ondergaan.
Zoals gezegd treedt onder de Wet Bpf 2000 wat betreft de procedure
omtrent aanvragen van (wijziging of intrekking van) verplichtstelling geen
wijziging op ten opzichte van de oude situatie.
Via de publicatie in de Staatscourant kunnen belangstellenden kennis nemen
van de inhoud van de (gewijzigde) verplichtstelling. Daardoor kunnen zij vaststellen
of de verplichtstelling ook op hen van toepassing is.
De statuten- en reglementswijzigingen worden onder de Wet Bpf 2000
nog steeds getoetst door de Pensioen- & Verzekeringskamer. De melding
in de Staatscourant dat er een statuten- en reglementswijziging heeft plaatsgevonden
is echter komen te vervallen.
De zorg die door de PVDA-fractie is geuit over het ontbreken van de informatie
aan vrijgestelde werkgevers en hun werknemers, is bij mij weggenomen door
de informatie over de praktijk bij bedrijfstakpensioenfondsen. Contact hierover
met de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen heeft het volgende beeld
opgeleverd.
In het geval van een wijziging in de regeling van een verplichtgesteld
bedrijfstak-pensioenfonds wordt dit gecommuniceerd naar de werkgevers die
op basis van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 (en de voorlopers
hiervan) zijn vrijgesteld. Deze vrijgestelde werkgevers zijn bij het bedrijfstakpensioenfonds
bekend. Aan een vrijstelling gaat immers meestal een besluit van het bestuur
van het fonds vooraf.
Bovendien beschikt het bedrijfstakpensioenfonds over die lijst in verband
met de periodieke of jaarlijkse toetsing van de gelijkwaardigheid van de regeling
van de vrijgestelde werkgevers.
Gezien het bovenstaande en gezien de informatieverplichting van het pensioenfonds
zoals die in de Pensioen- en Spaarfondsenwet is opgenomen, acht ik het op
dit moment niet noodzakelijk om over te gaan tot het voorstellen van aanvullende
wetgeving.
Gezien de praktijk met daarnaast het wettelijk kader kan worden geconcludeerd
dat de belanghebbenden op voldoende wijze worden geïnformeerd.
Indien in de toekomst zou mogen blijken dat zich toch problemen voordoen
op dit punt, dan kan alsnog heroverweging van het in deze brief gestelde plaatsvinden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst