27 039
Wijziging van artikel 45 van de Politiewet 1993 in verband met het stellen van regels ten aanzien van het vermogen van de regio's

nr. 251
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 2 april 2001

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hadden zeker waardering voor de kern van het wetsvoorstel, te weten het stellen van regels ten aanzien van het eigen vermogen van de regio's. Zowel de gedachte van een gewenst minimum als de gedachte van een toelaatbaar maximum voor de reserves sprak hen aan. Ze hadden echter bedenkingen ten aanzien van de uitwerking in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 27 039, nr. 3). Om daarover meer duidelijkheid te creëren wilden zij de volgende vragen stellen dan wel opmerkingen maken.

In de eerste plaats is het wonderlijk dat de regering regels wil stellen voor de financiële huishouding van decentrale overheden indien de regering zich niet houdt aan de spelregels voor het eigen financiële huishouden. Immers, waarom bevat de memorie van toelichting geen toelichting van de financiële consequenties voorgeschreven in de Comptabiliteitswet? Hoewel een en ander natuurlijk «verpakt» zit in de memorie van toelichting, meenden deze leden dat de bewindslieden op dat punt zorgvuldig moeten zijn en expliciet de voorgeschreven toelichting moet geven.

Graag wilden deze leden weten waarom het Korps Landelijke Politie Diensten niet op één lijn wordt gesteld met de politieregio's. Ze hadden begrepen dat het KLPD thans onder de werkingssfeer van de rijksoverheid valt. Het ware toch verstandiger om meteen bij de voorgestelde operatie het KLPD te betrekken? Hoe verhoudt zich het eigen vermogen van het KLPD t.o.v. de regiokorpsen?

Het was deze leden opgevallen dat na het uitbrengen van de nota n.a.v. het verslag op 17 augustus 2000 (Kamerstukken II, 27 039, nr. 5) er lange tijd is verstreken voor het wetsvoorstel is aanvaard door de Tweede Kamer. Kunnen de bewindslieden aangeven wat daarvan de oorzaak is?

Het wetsvoorstel bevat eigenlijk slechts één inhoudelijke bepaling, t.w. de bepaling in art. I dat regels kunnen worden gegeven «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» «betreffende het vermogen van de regio's.» De ene bepaling moet dan wel zorgvuldig zijn geformuleerd. De memorie van toelichting definieert het vermogen juist als «het totaal van de passiva». Juist omdat het vermogen de som is van eigen en van vreemd vermogen, is het wenselijk duidelijk te maken waarop wordt gedoeld. Als de memorie van toelichting (blz. 3) spreekt over een«boven de norm gevormd en aangehouden vermogen» is bedoeld een«boven de norm aangehouden eigen vermogen». Of niet? Zou de norm voor het totale vermogen gelden, en zou het korps dan geld lenen voor een investering, dan zou het vermogen door de aantrekking van de lening boven de norm kunnen komen en zou het ministerie het meerdere willen afromen. Maar dat lijkt niet wenselijk en dus wellicht onbedoeld. Indien de memorie van toelichting (blz. 3) spreekt over «een ondergrens... ten aanzien van de reserves» en over «de bedoeling ... verdere reserveopbouw te voorkomen», dan is de zaak bijna duidelijk. Worden de normen nu echter gesteld voor de reserves of voor het eigen vermogen? De nota n.a.v het verslag spreekt over een per regio berekend normvermogen. Is niet bedoeld een per regio berekende norm voor het eigen vermogen? Het eigen vermogen dat bij de vorming van de regio's is meegekomen, geïnvesteerd in de gebouwen e.d., kan toch bezwaarlijk als reserve worden aangeduid. Maar indien het er om gaat te zorgen voor een zekere gelijkwaardigheid op het gebied van de reserves, dan wel van het eigen vermogen, dan gaat het niet aan om in de memorie van toelichting (blz. 1) te spreken over regels voor «toegestane voorzieningen». Voorzieningen worden gevormd voor aangegane verplichtingen, en de accountant beziet toch of de voorziening terecht is opgevoerd. Is de voorziening niet verantwoord dan valt het vermogen onder de reserves en daarmee onder de reikwijdte van het wetsvoorstel. Aan welke voorzieningen denkt de minister en aan wat voor regels? De memorie van toelichting en de verdere behandeling geeft daarvoor toch geen enkele aanwijzing?

De leden van de CDA-fractie wezen er op dat het in de memorie van toelichting toch vooral gaat om de regels voor het stellen van een ondergrens voor het eigen vermogen i.v.m. een gezonde bedrijfsvoering, en het stellen van een bovengrens i.v.m. het aanwenden van de verkregen doeluitkering voor de politiezorg. Indien de regering het hiermee eens is, waarom wordt dan in de memorie van toelichting gesproken over regels voor «de wijze van financiering»? Aan welke regels denken de bewindslieden anders dan wat reeds geregeld is in de Wet FIDO? Waarom wordt gesproken over regels voor «de gewenste mate van aanhouden van vermogen in de vorm van liquide middelen»? Aan welke regels denken de ministers? Waarom zou de regering zich willen bemoeien met zo een managementkwestie als kasbeheer van een decentrale overheid? Dat doet de regering toch ook niet voor provincies of waterschappen? Waar wordt de wenselijkheid in de memorie van toelichting toegelicht? Waar wordt uiteengezet dat het wenselijk is om regels te stellen voor de «omzetting in activa»? Waaraan denken de ministers als zij spreken over «regels ten aanzien van de functies van het vermogen» (nota naar aanleiding van verslag, blz. 5)?

Indien een regio met het eigen vermogen boven de grens van 12,5% boven de norm voor het eigen vermogen uitkomt, dan moet volgens een plan het meerdere binnen 3 jaar worden omgezet ten behoeve van de politiezorg. Dat lijkt redelijk. Indien echter het teveel boven de norm is veroorzaakt doordat bij de overdracht dure duurzame activa zijn overgedragen, dan is de omzetting toch niet goed te verwezenlijken? Of wil de minister dat in zo een geval het korps leningen aangaat ter financiering van de bedoelde activa?

Indien het meerdere vermogen boven de norm verplicht wordt aangewend en «ook daadwerkelijk de politiezorg ten goede komt» (nota nav verslag, blz.11), dan wordt in de «rijke» regio's meer politiezorg per inwoner geboden dan in de armere. Is dat te verantwoorden? Juist omdat de regering meer wil regelen dan gesuggereerd, hadden deze leden liever een meer uitgewerkt wetsvoorstel gehad, waarbij minder zou worden overgelaten aan regels «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur». Vanwege de onduidelijkheden in de memorie van toelichting en de nota n.a.v. verslag zouden zij het op prijs stellen bij de behandeling van wetsvoorstel het concept van de nadere regelgeving te zien.

De leden van de VVD-fractie hadden met enig begrip van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij waren echter wel benieuwd naar de criteria die de regering in de algemene maatregel van bestuur denkt neer te leggen. Zij merkten op dat de afroming van overschotten een démotiverende invloed op de gewenste zuinigheid kan hebben.

De leden van de PvdA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel met regels ten aanzien van het vermogen van politieregio's. Mede naar aanleiding van de discussie in de Tweede Kamer vernamen zij gaarne de meest recente stand van zaken over de afwikkeling van de verevening. Vooral is de aandacht daarbij gericht op het overleg met de regio Amsterdam-Amstelland over voorstellen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, mede in relatie tot het recent verschenen rapport van de Commissie Van Rijn. Daarnaast sloten zij zich aan bij de vragen van de woordvoerder van de PvdA-fractie uit de Tweede Kamer over de mogelijke relatie tussen de verevening en de aanschaf van onroerend goed. Kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere informatie hierover verstrekken?

De leden van de fractie van GroenLinks zeiden positief te staan tegen- over het voornemen om regels te stellen ten aanzien van het vermogen van de politieregio's.

Hoewel de minister in de Tweede Kamer stellig heeft verklaard dat risicovolle beleggingen door korpsen wettelijk uitgesloten zijn vroegen deze leden toch of hij kan meedelen of, en zo ja welke, risicovolle beleggingen door welke regiokorpsen in het verleden zijn gedaan?

Heeft voorgestelde regelgeving effecten, hetzij positieve hetzij negatieve, op de terugdringing van regionale personeelstekorten, zo ja, welke effecten? Of is mogelijke oplossing van het personeelsprobleem uitsluitend te relateren aan de uitkomsten van CAO-onderhandelingen?

Is reeds bekend hoe de korpsbeheerders de z.g. prestatiecomponent concreet gaan invullen en welke criteria zullen worden gehanteerd om te beoordelen welke invullingen wel en welke niet acceptabel zijn? Wordt het bij voorbeeld acceptabel geacht dat korpsen hun budget aanvullen via doorberekening van kosten aan organisatoren van grote commerciële evenementen?

Allereerst zij opgemerkt dat de leden van de fractie van GroenLinks de «Regeling diversiteitimpuls werving en behoud»(5 februari 2001) in haar algemeenheid als zeer positief beoordeelt. Betekent, nu uitgegaan wordt van de aanvraag van korpsen, dat de minister afziet van centrale sturing ten gunste van regiokorpsen die gebieden met een groot percentage allochtone inwoners bestrijken?

Is het juist dat deze regeling de vorm van een Bijzondere bijdrage heeft die slechts een beperkte periode kan gelden? Zo ja, acht de minister het derhalve uitgesloten dat deze (subsidie)regeling, na gebleken resultaten, een permanent karakter krijgt om werving en behoud van allochtonen, vrouwen en homoseksuelen een structureel karakter te geven? Zo neen, welke plaats kan die eventuele structurele financiering van het diversiteits

streven krijgen binnen het bekostigingssysteem van de politieregio's (als specifieke uitkering of opgaand in de brede doeluitkering)?

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD) (plv. voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA) (voorzitter)

Naar boven