27 026
Wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van de EG-richtlijn inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van geslacht

nr. 73
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 7 november 2000

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fracties van RPF/GPV en de SGP vroegen waarom in de voorgestelde wettekst het woord «kunnen» is opgenomen. De memorie van toelichting geeft namelijk de indruk dat de rechter een vermoeden van onderscheid moet hebben alvorens hij de bewijslast naar de aangeklaagde kan verschuiven.

Welk verschil in betekenis zou het maken, indien het woord «kunnen» niet in de wettekst was opgenomen? Als het verschil maakt, wordt het verschuiven van de bewijslast door opneming van dit woord dan niet te gemakkelijk gemaakt? Deze leden wijzen erop dat in de overeenkomstige bepaling in art. 611a van het Duitse Burgerlijk Wetboek het woord «kunnen» niet voorkomt.

Is de regering bereid bij de eerstkomende wijziging van de desbetreffende wetten, in verband met de nieuwe EU-richtlijn inzake gelijke behandeling, te bezien of het woord «kunnen» alsnog kan worden geschrapt?

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Veling (RPF/GPV), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson, (plv. voorzitter) (PvdA), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), (voorzitter) en De Wolff (GL).

Naar boven