26 988 (R 1645)
Goedkeuring van de opzegging van het op 26 juni 1957 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijd in de handel en op kantoren (Verdrag nr. 106, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 40ste zitting); Trb. 1964, 61

nr. 187d
BRIEF AAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 23 februari 2001

Naar aanleiding van uw brief d.d. 21 februari jongstleden bericht ik u als volgt.

Door middel van het stenografisch verslag van het ordedebat van 20 februari jongstleden heb ik kennisgenomen van de opvatting van het lid Veling – die door de Kamer niet werd weersproken – dat de regering de opzegging van hogergenoemd verdrag zou moeten intrekken omdat de parlementaire steun hiervoor op 20 februari niet is verkregen.

In uw brief van 21 februari 2001 geeft u aan dat de Kamer verwacht dat ik op die opzegging zal terugkomen. De regering zou volgens u, na eventuele goedkeuring, pas bij een volgende gelegenheid tot opzegging kunnen overgaan.

Kort na de stemming moest ik in de Tweede Kamer zijn voor de beantwoording van mondelinge vragen. Daarna ben ik naar de Eerste Kamer teruggekomen en heb ik met u gesproken. Vervolgens moest ik opnieuw naar de Tweede Kamer. Hierdoor was ik niet in de gelegenheid om namens de regering de interpretatie van de heer Veling te weerspreken. Ik betreur dat.

Nu de stemmen hebben gestaakt moet op grond van het Reglement van Orde opnieuw een stemming plaatsvinden, teneinde vast te stellen of het kabinetsvoorstel al dan niet gesteund wordt door een parlementaire meerderheid. Ik acht het onjuist om – vooruitlopend op deze stemming – de opzegging van het Verdrag in te trekken.

Indien uw Kamer onverhoopt geen parlementaire goedkeuring verleent aan de opzegging van ILO-verdrag nr. 106, zal ik uiteraard direct gevolg geven aan de uitspraak van uw Kamer en de opzegging onmiddellijk intrekken, indien stemming plaatsvindt vòòr 1 maart. Indien uw Kamer op een later tijdstip goedkeuring zou onthouden, zal ik de wens van de Kamer honoreren door via een procedure van stilzwijgende goedkeuring Verdrag nr. 106 opnieuw te bekrachtigen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven