26 976, nr. 1
Notitie «Reflecties over de positie van de Eerste Kamer»

nr. 175a
AANVULLING OP DE NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG OVER DE NOTITIE «REFLECTIES OVER DE POSITIE VAN DE EERSTE KAMER»

Ontvangen 15 mei 2001

In de nota naar aanleiding van het verslag over de notitie «Reflecties over de positie van de Eerste Kamer» (zie kamerstukken I 2000–2001, 26 976, nr. 175) heb ik aangegeven dat bij een deel van de gestelde vragen het verwerven van de voor de beantwoording benodigde gegevens bijzonder moeilijk is gebleken. Het ging hierbij met name om vragen die betrekking hadden op situaties en ervaringen in het buitenland en om vragen die – vanwege het ontbreken van enige geconsolideerde documentatie daaromtrent – een uitvoerig historisch-kwantitatief onderzoek naar de behandeling van wetsvoorstellen zouden vergen.

Ik heb de eer, u de beantwoording van deze resterende vragen hierbij te doen toekomen. Voor de duidelijkheid wordt per fractie de gestelde vraag herhaald, waarna de beantwoording wordt gegeven.1

Ik zie thans uit naar voortzetting van de gedachtewisseling met uw Kamer over dit onderwerp.

CDA

De leden van de CDA vroegen of het kabinet kan aangeven welk percentage van de wetgeving (per wetsvoorstel en gerelateerd aan de omvang van wetsvoorstellen) tot novelles aanleiding heeft gegeven.

Zoals vermeld in de notitie zijn de inhoudelijke novelles in zwang gekomen sinds 1974. Vanaf dat jaar werden er tot 1983 in totaal 3 inhoudelijke novelles door de Eerste Kamer afgedwongen. In diezelfde periode (1974–1983) waren er in totaal 28492 wetsvoorstellen. In de periode 1974–1983 heeft dus 0,105% van de wetsvoorstellen geleid tot een inhoudelijke novelle.

In de periode 1983–20003 hebben er van de 4439 wetsvoorstellen, 20 wetsvoorstellen tot een inhoudelijke novelle aanleiding gegeven. Dit komt neer op een percentage van 0,451%.

De omvang van de wetsvoorstellen is onderzocht, maar de aard en omvang van de wetsvoorstellen (wijzigingswetten, nieuwe wetten) is zo divers dat er geen inhoudelijke conclusie uit kan worden getrokken.

VVD

Naar aanleiding van de opmerking in de notitie dat in meer landen met een tweekamerstelsel de positie van de kamer die vergelijkbaar is met die van de Nederlandse Eerste Kamer, regelmatig onderwerp van bezinning is (geweest), zouden de leden van de VVD-fractie gaarne van het kabinet vernemen tot welke nadere inzichten de kennisneming heeft geleid van de voorbereidende documenten, de woordelijke verslagen en de resultaten van de door de Senaat van de Franse Republiek op 14 maart 2000 te Parijs georganiseerde bijeenkomst van de senaten en «tweede» kamers van de wereld (Forum des Sénats du Monde) onder de naam «Une Idée d'Avenir». De kennisneming van die documenten en verslagen achten deze leden mede van belang, omdat in de notitie de indruk wordt gewekt als zou met de afschaffing van de hogerhuizen in Denemarken in 1953 en in Zweden in 1968–1969 het tweekamerstelsel op de terugtocht zijn, terwijl uit de hiervoor genoemde documentatie het tegendeel blijkt. Reeds terstond na het verschijnen van de notitie was trouwens al opgevallen dat niet was vermeld dat in een groot aantal Midden- en Oost-Europese staten ongeveer tien jaar geleden het democratisch functioneren van het tweekamerstelsel in ere was hersteld (o.a. Polen, Roemenië, Russische Federatie en voormalige Sovjetrepublieken) en dat door Slovenië, Kroatië en, na de scheiding met Slowakije, door de Tsjechische Republiek tot instelling van een senaat was besloten.

De notitie «Reflecties over de positie van de Eerste Kamer» bevat een hoofdstuk 2, getiteld: «Analyse van de positie van de Eerste Kamer». Dit hoofdstuk begint met een paragraaf waarin is beschreven dat de discussie in Nederland over de positie van de Eerste Kamer eigenlijk al net zo lang bestaat als de Eerste Kamer zelf. Daarmee is aangegeven dat Nederland al sinds 1815 een tweekamerstelsel heeft, maar dat dit tweekamerstelsel regelmatig onderwerp van discussie is. In dat licht is verwezen naar andere landen die een tweekamerstelsel hebben of hadden, maar waar in het verleden een vergelijkbare discussie heeft geleid tot afschaffing van een van beide kamers (Denemarken en Zweden) of tot wijzigingen in de positie van een van die kamers (Verenigd Koninkrijk).

Kennisneming van de documenten en verslagen van de op 14 maart 2000 te Parijs georganiseerde bijeenkomst van het Forum des Sénats du Monde1 leert – naast het feit dat de bevoegdheden van de «tweede» kamers in de wereld grote verschillen vertonen dat er vooral de laatste tijd ook een beweging in de omgekeerde richting bestaat. Met name in de voormalige Oostbloklanden is nu breed gekozen voor een tweekamerstelsel. Waar in het begin van de jaren zeventig ongeveer 45 landen een tweekamerstelsel kenden, is dit aantal inmiddels gegroeid tot 67, terwijl nog eens 12 landen – waaronder Kameroen, Georgië, Madagascar, Tsjaad en Zimbabwe voornemens zijn een dergelijk stelsel in te voeren.

In absolute zin is daarmee het aantal landen met een tweekamerstelsel toegenomen. Uit de stukken wordt overigens niet duidelijk of dit ook in relatieve zin het geval is, gegeven het feit dat sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie het aantal onafhankelijke staten in de wereld is toegenomen.

Mocht uit de bovenbedoelde passage in de nota «Reflecties over de positie van de Eerste Kamer» de indruk zijn ontstaan dat het tweekamerstelsel in de wereld op de terugtocht is, dan is deze indruk in zoverre niet juist, dat met name een aantal jonge democratieën dit stelsel juist hebben ingevoerd. De desbetreffende passage beoogde niet meer te laten zien dan dat staten die meer met Nederland te vergelijken zijn in die zin dat zij een lange democratische traditie hebben en die een tweekamerstelsel hebben of dit tot voor enkele tientallen jaren geleden hebben gehad, de discussie over dit stelsel niet uit de weg zijn gegaan.

Zou niet slechts een analyse van de aard van de in de loop der jaren verworpen dan wel ingetrokken voorstellen, en van de daartoe leidende argumenten (bijvoorbeeld juridisch-kwalitatieve gebreken), uitsluitsel moeten geven over de vraag of in werkelijkheid sprake is geweest van een toenemende mate van voorrang van zuiver politieke boven rechtsstatelijke of juridisch-kwalitatieve argumenten in eerdere stadia van de behandeling van de verworpen wetsvoorstellen, een tendens die sommigen óók menen te bespeuren? Een dergelijke analyse zijdens het kabinet ontbreekt.

• Wil het kabinet deze alsnog leveren?

Vanaf 1945 zijn 47 wetsvoorstellen in de Eerste Kamer verworpen (zie bijlage 1). De argumenten voor verwerping van een wetsvoorstel zijn onder te verdelen in:1

1 Vrees voor aantasting van de eigen staatsrechtelijke positie.

2 Constitutionele bezwaren.

3 Overige juridische bezwaren.

4 Beleidsmatige en inhoudelijke bezwaren.

Deze verdeling is gekozen om de hoofdargumenten van de verwerping weer te geven, waarbij er natuurlijk ook andere argumenten een rol kunnen hebben gespeeld.

1 Vrees voor aantasting van de eigen staatsrechtelijke positie

Voor 1983:

• Vereisten lidmaatschap Tweede en Eerste Kamer (7031).

• Comptabiliteitswet (7760), ook constitutionele bezwaren.

• Vervroeging Prinsjesdag (11 088).

• Voorzitterschap Verenigde Vergadering (14 222 en 16 640).

Na 1983:

• Subsidiëring politieke instituten(19 508).

2 Constitutionele bezwaren

Voor 1983:

• Verlaging kiesgerechtigde leeftijd (10 579).

• Effect voorkeurstem (10 399).

• Herziening militair strafprocesrecht (11 844).

• Bepalingen inzake landsverdediging (15 467).

Na 1983:

• Invoering van minderheidsenquête (14 225 en 19 029).

• Zwangerschapsverlof leden vertegenwoordigende organen (23 798).

• Correctief referendum (26 156).

3 Overige juridische bezwaren

Voor 1983:

• Archiefwet (4549).

• Noodwet arbeidsvoorzieningen (7187).

Na 1983:

• Politiestopwet: ongeoorloofde terugwerkende kracht (17 700).

• Verhaal kosten bijstand: rechtsbescherming verminderd van bijstandtrekker (18 813).

4 Inhoudelijk

Voor 1983: 13 wetsvoorstellen zijn om inhoudelijke redenen ingetrokken.

Na 1983: 18 wetsvoorstellen zijn om inhoudelijke redenen ingetrokken.

Geconcludeerd kan worden dat het grootste aantal wetsvoorstellen is verworpen om politiek-inhoudelijke redenen. In het aantal wetsvoorstellen dat om polititek-inhoudelijke redenen is verworpen, is een lichte stijging te zien in de periode ná 1983, ten opzichte van de periode vóór 1983.

Ook de redenen voor intrekking bij de Eerste Kamer waren in vrijwel alle gevallen politiek-inhoudelijk. Alleen bij wetsvoorstel 8652 (kiesrecht voor in het buitenland werkzame ambtenaren) speelden grondwettelijke bezwaren.1

• Met tevens een vergelijking (voor en na 1983) van percentages (verworpen en ingetrokken) wetsvoorstellen ten opzichte van het totaal aantal afgehandelde voorstellen, naast aantallen?

– In de periode 1967–1983 zijn er 6 wetsvoorstellen ingetrokken, hetgeen 0,126% is.2

– In de periode 1983–2000 zijn er 24 wetsvoorstellen ingetrokken, hetgeen 0,541% is. (in de periode 2000–heden zijn er 2 wetsvoorstellen ingetrokken)

– In de periode 1946–1983 zijn er 23 wetsvoorstellen verworpen.

– In de periode 1967–1983 zijn er 12 wetsvoorstellen verworpen, hetgeen 0,252% is.2

– In de periode 1983–2000 zijn er 22 wetsvoorstellen verworpen, hetgeen 0,496% is.

(in de periode 2000–heden zijn er 2 wetsvoorstellen verworpen)

• Wil het kabinet dan tevens een opsomming geven van voorstellen die, ondanks zwaarwichtige juridisch-kwalitatieve bezwaren, vanwege de politieke context toch zijn aanvaard (hetgeen kan blijken uit de stemverklaringen)?

Bijlage 2 bevat een overzicht van de wetsvoorstellen die sinds 1983 in de Eerste Kamer zijn aangenomen, waarbij er bij de stemming stemverklaringen zijn afgelegd. Er kan worden geconcludeerd dat van de 105 wetsvoorstellen er 39 ondanks juridisch-kwalitatieve bezwaren toch zijn aangenomen. Een kanttekening die hierbij moet worden geplaatst is, dat één juridisch-kwalitatief argument van één partij al is meegeteld bij deze opsomming.

GroenLinks

In de notitie noemt het kabinet cijfers met betrekking tot door de Eerste Kamer verworpen en door de regering na behandeling in de Eerste Kamer ingetrokken wetsvoorstellen; cijfers die een stijgende tendens te zien zouden geven, waar het kabinet vervolgens uit afleidt dat de Eerste Kamer een sterkere politieke rol is gaan spelen sinds 1983. Nu zeggen cijfers alleen iets als ze in een context worden geplaatst. Zoals bijvoorbeeld het aantal door de Eerste Kamer behandelde wetten vanaf 1983.

Kan het kabinet hier ook de aantallen van geven?

Het aantal in de onderzochte periode 1983–2000 behandelde wetsvoorstellen bedraagt 4439. Het aantal door de Eerste Kamer in deze periode verworpen wetsvoorstellen (regerings- en initiatiefvoorstellen) bedraagt 22. In de periode 1983–2000 zijn er bovendien 24 voorstellen ingetrokken.

SGP en RPF/GPV

In de notitie wordt betoogd dat de ervaring leert dat er in kwantitatief opzicht een tendens aanwezig is dat de Eerste Kamer een sterkere politieke rol is gaan spelen sedert de grondwetsherziening van 1983. Dit betoog beroept zich op het gegeven van het aantal verworpen wetsvoorstellen in de jaren na 1983. De leden van de SGP- en RPF/GPV-fracties vroegen op dit punt om enige nadere gegevens.

Zo vroegen zij, teneinde de concrete ontwikkeling beter te kunnen beoordelen, om een overzicht van het totaal aantal behandelde wetsvoorstellen tussen 1946 en 1983 en het percentage verworpen wetsvoorstellen in die periode.

Over de periode vóór 1967 zijn geen CBS-gegevens van totale aantallen wetsvoorstellen beschikbaar.

– In de periode 1946–1983 zijn er 23 wetsvoorstellen verworpen.

– In de periode 1967–1983 zijn er 12 wetsvoorstellen verworpen, hetgeen 0,252% is (totaal aantal behandelde wetsvoorstellen in deze periode: 4756).

• Dezelfde vraag stelden zij voor wat betreft de periode 1983 tot heden.

In de periode 1983–2000 zijn er 22 wetsvoorstellen verworpen, hetgeen een percentage van 0,496% geeft (totaal aantal behandelde wetsvoorstellen in deze periode: 4439) . N.B.: in de periode 2000–heden zijn er 2 wetsvoorstellen verworpen.

• Verder zouden deze leden gaarne vernemen hoeveel van de verworpen wetsvoorstellen in laatstgenoemde periode regeringsvoorstellen waren en hoeveel initiatiefvoorstellen.

In de periode 1946–heden zijn er in de Eerste Kamer 46 wetsvoorstellen verworpen. In de periode 1946–1983 waren er van de verworpen wetsvoorstellen 4 initiatiefvoorstellen en 12 grondwetswijzigingen (waarvan er 1 ook een initiatiefvoorstel was). In de periode 1983–heden waren er van de verworpen wetsvoorstellen 2 initiatiefvoorstellen en 3 grondwetswijzigingen (waarvan er 1 ook een initiatiefvoorstel was).

• Voorts stelden de leden van de SGP- en RPF-/GPV-fracties de vraag om aan te geven hoe vaak het na 1983 (en eventueel daarvóór) is voorgekomen dat de Tweede Kamer heeft geweigerd in te stemmen met een (inhoudelijke) novelle.

Het is na 1983 niet voorgekomen dat de Tweede Kamer niet instemde met een novelle. Het is wel een keer voorgekomen dat er een novelle is ingetrokken. Dit gebeurde in juni 1995 met de Invoeringswet Algemene Nabestaandenwet (22 226), welke met novelle en al werd ingetrokken door de regering.

Op p. 17 van de notitie wordt, vrij onverhoeds en zonder toelichting, de figuur van een «conciliatiecommissie» ten tonele gevoerd. De leden van de SGP- en RPF-/GPV-fracties stelden de vraag door wie deze figuur als een serieuze optie naar voren is gebracht. Ook al verklaart het kabinet geen optie te willen formuleren voor het behandelen van gewone wetsvoorstellen in een conciliatiecommissie na terugzending, desniettemin zouden deze leden gaarne een wat uitvoeriger beschrijving van de wijze van samenstelling en de taken van zulk een commissie ontvangen.

Onder een conciliatiecommissie wordt verstaan een commissie, bestaande uit leden van beide kamers, welke tot taak heeft een tussen de beide kamers gerezen impasse op te lossen. In sommige landen bestaat een dergelijke constructie. Hieronder volgen enige voorbeelden.

In Duitsland bestaat het verschijnsel van de «Vermittlungsausschuss», bestaande uit zestien leden van de Bundesrat en zestien leden van de Bundestag, die een compromisvoorstel probeert uit te werken wanneer over een wetsvoorstel een conflict tussen deze beide kamers is ontstaan. Wanneer het voorstel van de Vermittlungsausschuss een wijziging van het door de Bundestag aanvaarde wetsvoorstel inhoudt, moet de Bundestag daarover opnieuw besluiten (art. 77 II Grundgesetz).

In verreweg de meeste gevallen leidt het werk van de Vermittlungsausschuss tot resultaat. In de Duitse rechtsliteratuur worden als redenen hiervoor onder meer aangeduid het kleine aantal leden van de commissie en de vertrouwelijkheid van de verslagen.1

In Frankrijk kan de minister-president na twee lezingen (of één lezing in geval van urgentie), waarin de Assemblée en de Sénat van elkaar verschillende wetteksten hebben vastgesteld, een zogeheten «commission mixte paritaire» instellen, bestaande uit zeven leden van elk van beide kamers, welke commissie tot taak heeft een compromistekst voor te stellen. Meestal slaagt een zodanige commissie hierin. De compromistekst moet dan binnen twee weken door de regering aan de beide kamers worden voorgelegd. Als deze tekst weer niet door de beide kamers in een gelijkluidende versie wordt aanvaard, dan volgt een nieuwe lezing in beide kamers. De Assemblée beslist in laatste instantie. Indien de commissie er niet in is geslaagd een compromistekst te formuleren, dan moet de regering het wetsvoorstel opnieuw in beide kamers laten behandelen. Uiteindelijk kan dan echter de Assemblée beslissen.2

In de Verenigde Staten is er een aanzienlijke kans op verschillende uitkomsten van de behandeling van een wetsvoorstel in respectievelijk de House of Representatives en de Senate. Leden van beide huizen kunnen proberen om door het indienen van gelijkluidende amendementen de teksten op elkaar af te stemmen, maar als dit niet lukt, wordt een gezamenlijke «conference committee» ingesteld om een compromis uit te werken. Deze commissie heeft een invloedrijke positie: omdat een compromisvoorstel moeilijk weer kan worden geamendeerd (want dan zou weer een nieuwe «conference committee» moeten worden ingesteld), zijn de door deze commissie uitgewerkte voorstellen veelal in sterke mate bepalend voor het eindresultaat.3

In zijn algemeenheid dient de figuur van de conciliatiecommissie er vooral toe, een einde te maken aan het langdurig heen en weer sturen van wetsvoorstellen tussen twee kamers die min of meer vergelijkbare bevoegdheden (zoals het aannemen van amendementen) hebben, waardoor het risico ontstaat dat die twee kamers uiteenlopende wetteksten aanvaarden. In een dergelijke impasse, waarin vaak diepgaand en technisch over verschillende versies van een wetsvoorstel moet worden gesproken, kan de instelling van een conciliatiecommissie nuttig zijn, juist ook omdat het werk van een dergelijke commissie doorgaans minder in de publieke schijnwerpers staat dan een (plenaire) behandeling in een van de kamers. Omdat de Nederlandse Eerste Kamer niet het recht van amendement bezit, is een situatie zoals hierboven geschetst in Nederland niet goed denkbaar. De figuur van de conciliatiecommissie, die in bepaalde landen voldoet, zou daarom in het Nederlandse systeem minder goed passen en is mede daarom in de notitie niet voorgesteld.

D66

De minister herinnert eraan dat in Denemarken en Zweden het Hogerhuis in respectievelijk de jaren vijftig en zestig is afgeschaft.

Is er iets bekend over de gevolgen daarvan?

Vindt men in die landen dat het goed heeft gewerkt? Efficiënter? Tijdsbesparend?

Is er vaker dan voorheen reparatiewetgeving nodig geweest?

In Denemarken is het «hogerhuis» (Landstinget) in 1953 afgeschaft. De wenselijkheid om Landstinget af te schaffen was in het bijzonder gelegen in het feit dat men de manier waarop de leden werden gekozen niet democratisch genoeg vond. Tot 1866 waren de verkiezingen van Landstinget indirect en voorbehouden aan personen boven de 40 jaar, die jaarlijks een bepaalde som aan belasting betaalden of een bepaald netto-inkomen hadden. Daarna werden er veranderingen ingevoerd, maar de«grootgrondbezitters» behielden nog steeds de macht in Landstinget. Pas in 1915 werd de manier waarop de leden van Landstinget werden gekozen democratischer.

De gang van zaken bij een wetsvoorstel is thans als volgt. Elk wetsvoorstel van de regering wordt eerst behandeld door de afdeling «Wet Technisch Kantoor» van het Ministerie van Justitie en op eventuele fouten gecheckt. Daarna volgen er drie behandelingen in het parlement. Tussen deze behandelingen is het wetsvoorstel ter behandeling bij een vaste kamercommissie. De afdeling «Wet Technisch Kantoor» is de mening toegedaan dat men tevreden is met het systeem en dat de controle voldoende is.

Af en toe duikt de gedachte aan een extra controle-instantie op. Tijdens een conferentie van het parlement over «De behoefte aan een debat over de Grondwet» op 4 en 5 november 1999 kwam de vraag naar een eventuele herinvoering van een «tweede» kamer ter sprake. Er is echter geen politieke wil om een extra controle-instrument in het leven te roepen. De controle berust nu bij de rechterlijke macht.

De enige twee reparaties in de wetgeving die aan de Nederlandse ambassade in Kopenhagen bekend zijn, betreffen de volgende wetten.

1) De «Tvindwet», die in 1996 werd aangenomen, maar achteraf in strijd bleek te zijn met de Grondwet. De gedupeerde scholen maakten een rechtszaak aanhangig en de wet werd in 1999 door de Hoge Raad ongeldig verklaard.

2) De Taxiwet, om beleidsmatige redenen.

In de periode dat de «Tvindwet» in opspraak werd gebracht, werd er een aantal malen over de wenselijkheid gesproken om een extra controle-instantie, zoals een «Wetsraad», in het leven te roepen of een speciaal rechtscollege «Forfatningsdomstol», dat tot taak zou hebben na te gaan of wetten in strijd zijn met de Grondwet. Het ongeldig verklaren van de «Tvindwet» in 1999 bewees echter dat de Hoge Raad als zodanig kan optreden.

Vanaf 1866 werden in Zweden de 151 leden van het Hogerhuis iedere 8 jaar gekozen door regionale commissies. Deze commissies werden zelf elke 4 jaar gekozen in de algemene regionale verkiezingen. In 1969 is in Zweden deze tweekamer Riksdag vervangen door een parlement van één kamer waarbij bovendien een systeem van nationale evenredige vertegenwoordiging werd aangenomen (met een drempel van 4% voor deelname van politieke partijen). De zittingsduur werd daarbij verkort van 8 jaar naar drie jaar (in 1993 naar vier jaar).

Het is moeilijk om iets te zeggen over de gevolgen van de afschaffing van het Hogerhuis in Zweden, omdat er tegelijk met de afschaffing van het Hogerhuis meerdere constitutionele veranderingen hebben plaatsgevonden. Men kan concluderen dat het voordelen en nadelen heeft opgeleverd met betrekking tot de efficiëntie van het nemen en implementeren van politieke besluiten.

De relatie tussen de Riksdag en de regering was meer gecompliceerd in het oude tweekamer-parlement, omdat het kon gebeuren dat een meerderheid in een kamer niet dezelfde was als in de andere. Goedkeuring van de samenstelling van de regering, het regeringsbeleid en het aannemen van wetsvoorstellen is nu alleen afhankelijk van de goedkeuring van één kamer. Dit is voordelig in de zin dat het efficiënter en meer tijdbesparend is.

Volgens informatie van de Nederlandse ambassade in Stockholm zijn er geen exacte cijfers bekend over het aantal reparaties die voor en na 1969 door de Riksdag zijn doorgevoerd. Waarschijnlijk is er weinig verschil geweest vanwege het unieke Zweedse systeem van wetgeving via «Committees» die voor en na 1969 gelijk is gebleven. De Riksdag kan wetsvoorstellen aannemen, verwerpen maar ook wijzigen. Het wijzigen van wetsvoorstellen wordt echter niet gedaan door de Riksdag zelf, maar wordt voorbereid in een van de 16 parlementaire commissies. Deze commissies bestaan uit 15 leden van verschillende fracties en zijn gespecialiseerd op verschillende rechtsgebieden. Juist in deze commissies worden de verschillen tussen de fracties uitgewerkt. Vervolgens komt het commissierapport over het wetsvoorstel in de Riksdag waarna het wetsvoorstel kan worden aangenomen.1

• Is in de praktijk gebleken dat de Eerste Kamer vaker een wetsontwerp verwerpt na amendering of wijziging dan wanneer een wetsontwerp de Tweede Kamer zonder verandering passeert?

Bijlage 1 bevat een overzicht van alle verworpen wetsvoorstellen sinds 1945. Van deze 47 wetsvoorstellen zijn er bij 27 wetsvoorstellen nota's van wijziging ingediend en zijn er 19 wetsvoorstellen geamendeerd (bij 6 wetsvoorstellen was er geen sprake van nota's van wijziging of amendementen aangezien het de tweede lezing van een grondswetswijziging betrof). Er zijn wetsvoorstellen waarbij juist de amendering heeft geleid tot verwerping in de Eerste Kamer, bijvoorbeeld het wetsvoorstel Wet huurdersbijdragen (8918), wijziging Kieswet (10 399) en wijziging leeftijd voor passief kiesrecht (10 805).

De minister wijst op de toeneming van het aantal wetsvoorstellen dat door de Eerste Kamer wordt verworpen, van circa één wetsontwerp per twee jaar (tussen 1946 en 1971) tot gemiddeld één wetsvoorstel per jaar thans. Echter, het aantal wetsvoorstellen zal intussen ook zijn toegenomen.

Hoe zijn de getallen uitgedrukt in percentages?

– In de periode 1967–1983 zijn er wetsvoorstellen verworpen: 12/16 jaar = gemiddeld 0,75 per jaar.

– In de periode 1967–1983 zijn er 4756 wetsvoorstellen behandeld: 4756/16 = gemiddeld 297 per jaar.

– In de periode 1983–2000 zijn er wetsvoorstellen verworpen: 22/16 jaar = gemiddeld 1,375 per jaar.

– In de periode 1983–2000 zijn er 4439 wetsvoorstellen behandeld: 4439/16 = gemiddeld 277,44 per jaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

BIJLAGE 1 Verworpen wetsvoorstellen sinds 1945 Eerste Kamer

In deze bijlage wordt een feitelijk overzicht gegeven van alle wetsvoorstellen die sinds 1945 zijn verworpen tijdens de behandeling in de Eerste Kamer. Voor de beschrijvingen is gebruik gemaakt van de literatuur die er over dit onderwerp is verschenen (zie verwijzingen). De hierin vermelde weergave en interpretatie van de feiten zijn geheel voor rekening van de aangehaalde auteurs.

13 maart 2001

Opzegging Verdrag wekelijkse rusttijd handel en kantoren (26 988)

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

Dit wetsvoorstel regelde de goedkeuring van de opzegging van het Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijden in de handel en op kantoren omdat dit verdrag op bepaalde punten niet in overeenstemming is met de Arbeidstijdenwet.

De uiterste datum voor opzegging van dit verdrag was 3 maart 2000. Gezien deze datum heeft de regering besloten om op te zeggen zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. De opzegging zal 2 maart 2001 effectief worden. De goedkeuring wordt nu achteraf gevraagd. Om deze uitdrukkelijke goedkeuring is door een aantal Eerste-Kamerleden bij brief van 22 februari gevraagd. Onthouden de Staten-Generaal hun goedkeuring aan de opzegging, dan zal de opzegging voor die datum kunnen worden ingetrokken.

Het voorstel is op 5 december 2000 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, D66 en VVD stemden voor. Na het staken van de stemmen in de Eerste Kamer op 20 februari 2001 (37 stemmen voor en 37 stemmen tegen) vond op 13 maart 2001 een hoofdelijke herstemming plaats. Het voorstel werd met 33 stemmen voor en 40 stemmen tegen verworpen. PvdA en VVD stemden voor.

Tijdens de behandeling is de motie-De Wolff c.s. ingediend. Deze motie is na stemming met zitten en staan aangenomen door de Eerste Kamer. VVD en PvdA stemden tegen1.

20 februari 2001

Retributies milieugevaarlijke stoffen (26 161) tegen CDA, VVD, D66

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

Dit wetsvoorstel behelsde een uitbreiding van de Wet milieubeheer door het leggen van een grondslag voor het invoeren van een retributieplicht voor de beoordeling en administratieve afhandeling van kennisgevingen, meldingen, nadere-gegevensverstrekking, vergunning- en ontheffingsaanvragen en bepaalde verzoeken op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

De overheid dient in deze gevallen bepaalde taken uit te voeren, waaraan kosten zijn verbonden. Dit voorstel zou de overheid de mogelijkheid geven om de kosten ten laste van het bedrijfsleven te laten komen.

Het voorstel is op 16 maart 1999 door de Tweede Kamer aangenomen. CDA en VVD stemden tegen. De plenaire behandeling in de Eerste Kamer vond plaats op 6 februari 2001. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 20 februari 2001 verworpen bij zitten en opstaan. Tegen stemden CDA, VVD en D661.

18 mei 1999

Grondwetsherziening (tweede lezing): correctief referendum (26 156) stemverhouding 49–26, geen tweederde meerderheid

• Nota's van wijziging: n.v.t.

• Amendementen: n.v.t1.

Dit voorstel bevatte de tweede lezing voor het wijzigen van de Grondwet inzake het correctief referendum. Bij de vorming van het Kabinet Kok I werd tussen de coalitiefracties van PvdA, VVD en D66 afgesproken dat de betrokken fracties steun zouden verlenen aan een in te dienen regeringsvoorstel tot invoering van een correctief referendum. Door het opnemen van bepalingen in de Grondwet zou het mogelijk worden een beslissend correctief referendum te houden over een wetsvoorstel dat door de Staten-Generaal is aangenomen. Tevens zou een besluit van gemeenten en provincies aan zo'n referendum kunnen worden onderworpen2. Bij de openbare behandeling door de Eerste Kamer was met name de VVD-fractie kritisch, waarbij de kritiek van principiële staatsrechtelijke aard was: «Verdraagt het referendum zich met ons vertegenwoordigend stelsel, dat gegrond is op het beginsel van gedelegeerd vertrouwen?» Het voorstel werd uiteindelijk aanvaard met 40–27 stemmen 3. Het voorstel is op 11 februari 1999 door de Tweede Kamer aangenomen. SP, GL, PvdA, D66 en VVD stemden voor. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 18 mei 1999 na hoofdelijke stemming verworpen. De vereiste tweederde meerderheid werd niet behaald. De fracties van SGP, GPV, RPF, CDA en de leden Batenburg en Wiegel stemden tegen.

7 april 1998

Onverenigbaarheid lidmaatschap adviescollege met lidmaatschap Staten-Generaal en Europees Parlement (24 777) voor D66, GL

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: ja

Dit wetsvoorstel bepaalde dat men niet gelijktijdig lid zou kunnen zijn van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges en van de Staten-Generaal of het Europees Parlement. Hiermee werd een motie-Scheltema-de Nie (24 503, nr 29) uitgevoerd. Het voorstel is op 4 februari 1997 met algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 7 april 1998 verworpen. D66 en GL stemden voor2.

16 december 1997

Initiatiefvoorstel-Rosenmöller inzake bevordering van deeltijdarbeid (23 216) tegen VVD, CDA en SGP

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Dit wetsvoorstel zou werknemers het recht geven de arbeidsduur te verminderen en zou werkgevers verbieden te discrimineren op grond van arbeidsduur. Doel was, het werken in deeltijd te bevorderen en mede daardoor banen te scheppen. Uit het advies van de Raad van State sprak vooral twijfel. De Raad miste het advies van de SER en de Stichting van de Arbeid, vroeg zich af of deze materie niet beter in de Wet gelijke behandeling kon worden verankerd (in plaats van in het Burgerlijk Wetboek), en maakte zich bovendien zorgen over de financiële consequenties voor de werkgever.

Het voorstel is op 26 maart 1996 aangenomen door de Tweede Kamer met 71 tegen 65 stemmen, waarbij het voorstel op enkele onderdelen werd aangepast. Het voorstel is op 16 december 1997 met 43 stemmen tegen en 26 stemmen vóór, verworpen door de Eerste Kamer. SGP, CDA, VVD en mw. Vrisekoop van D66 stemden tegen. De VVD was van mening dat de regeling te sterk zou ingrijpen in de verhouding werknemer-werkgever, het CDA hechtte vooral aan het primaat van de werkgevers-werknemersorganisaties op dit punt1.

11 oktober 1997

Geestelijke verzorging zorg- en justitiële instellingen (23 720) voor CDA, D66 en Wöltgens (PvdA)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Het voorstel beoogde op een aantal terreinen van gezondheidszorg waarborgen te scheppen ten behoeve van effectuering van de vrijheden voortvloeiend uit artikel 6 van de Grondwet. In de Tweede Kamer werd het amendement aangenomen waardoor ook de geestelijke verzorging in de krijgsmacht onder de regeling zou vallen. Het voorstel is op 21 februari 1996 aangenomen door de Tweede Kamer. Bij de behandeling in de Eerste Kamer werd er protest aangetekend door de Woonfederatie in verband met de gevolgen van het voorstel2.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 11 november bij zitten en opstaan verworpen. VVD, SGP, GPV, PvdA met uitzondering van de heer Wöltgens, AOV en de heer Bierman stemden tegen.

9 september 1997

Samenvoeging Boekel, Uden en Veghel (25 116) voor PvdA

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Dit wetsvoorstel zou de gemeenten Boekel, Uden en Veghel integraal samenvoegen.

De drie gemeenten hebben zélf deze samenvoeging nagestreefd om zo te komen tot een versterking van de concurrentiepositie van de regio. De wens tot herindeling kwam van de drie betrokken gemeenten zelf, ondersteund door provincie Noord-Brabant. Er ontstonden politieke problemen, toen juist voor het debat in de Tweede Kamer een gemeente aangaf niet langer met de herindeling door te willen gaan. Het voorstel werd op 29 mei 1997 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, D66 (met uitzondering van de leden Roethof, Lambrechts en Van Walsum), VVD, Groep Nijpels, AOV en CD stemden voor. De plenaire behandeling in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden op 2 september 1997. Het voorstel is op 9 september 1997 door de Eerste Kamer verworpen. Alle fracties, met uitzondering van de PvdA, stemden tegen3.

10 juni 1997

Wijziging Visserijwet 1963 (vrije hengel) (21 436) voor GL, SGP, RPF, Bierman

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Dit wetsvoorstel voorzag onder andere in afschaffing van de Kamer voor de binnenvisserij en vereenvoudiging van de regeling van huur en verhuur van visrecht. Zowel de Raad van State als de Tweede Kamer lieten zich kritisch uit over het voorstel. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer werd een amendement aangenomen, waarbij de Kamer het«recht op de vrije hengel» probeerde te beteugelen. In de Eerste Kamer was men niet zo overtuigd over de voordelen van de afschaffing van de vrije hengel, tegenover de vérstrekkende nadelen. Het wetsvoorstel was voor de fracties PvdA, CDA, VVD en D66 in deze vorm onaanvaardbaar1.

2 april 1996

Wijziging Huurprijzenwet woonruimte (versterking positie huurder) (24 465) tegen VVD en CDA

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

In het voorstel werd een aantal proceswaarborgen geschapen voor die huurders die met verhoging van de huur met een bepaald percentage werden getroffen. In de Tweede Kamer werd het voorstel zowel door de regering als door de Kamer zelf op een aantal punten gewijzigd en geamendeerd. In de Eerste Kamer was er verzet bij de VVD en CDA, die de regeling te bureaucratisch van inhoud vonden en meenden dat het voorstel de belangen van de huurders te weinig diende2.

5 maart 1996

Grondwetsherziening (tweede lezing): vervanging volksvertegenwoordigers bij zwangerschap (23 798) stemverhouding 43–27, geen tweederde meerderheid

• Nota's van wijziging: n.v.t.

• Amendementen: n.v.t.3

Het voorstel beoogde de invoering van een mogelijkheid tot (tijdelijke) vervanging van leden van vertegenwoordigende organen wegens zwangerschap en bevalling. In de memorie van toelichting werd het argument naar voren gebracht van een verdragsverplichting die naar mening van het kabinet voortvloeide uit het Internationaal verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw. Bij de eerste lezing waren het de kleine christelijke fracties en de VVD die bezwaren aanvoerden. De VVD was van mening dat het verdrag niet verplichtte tot de voorgestelde regeling en achtte het bezwaarlijk dat met de grondswetswijziging twee typen volksvertegenwoordigers zouden ontstaan. De Eerste Kamer sloot hierbij aan, waarbij nog een constitutioneel bezwaar werd ingebracht, namelijk dat er een categorie volksvertegenwoordigers (de vervangers van de zwangere leden) zou ontstaan wier mandaat afhankelijk werd gesteld van een besluit van andere personen (de tijdelijk teruggetrokken kamerleden). De benodigde tweederde meerderheid werd bij de tweede lezing in de Eerste Kamer niet gehaald4.

6 juni 1995

Invoering prestatiebeurs (24 094) stemverhouding: 34–35 (voor: PvdA, VVD (m.u.v. Van Boven), D66 (m.u.v. Mertens)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Het betrof een voorstel dat deel uitmaakte van een reeks voorstellen op het gebied van de studiefinanciering, ingegeven door bezuinigingsoverwegingen. In beide Kamers was er forse kritiek op het tempo waarin de minister zijn voorstellen wilde doorvoeren, maar over het algemeen stemde men in met het voorgestelde«belonings»-beurzenstelsel1. De verwerping was onverwachts. Dit was het gevolg van het onverwacht ontbreken van een senator van D66 bij de stemming, het niet goed hanteren van tussen fracties gemaakte stemafspraken. Het feit dat het de laatste vergaderdag was, maakte tegenstemmen gemakkelijker dan gebruikelijk. De verwerping van dit wetsvoorstel is wel gekwalificeerd als een «bedrijfsongeval»2.

11 september 1990

Subsidiëring van politieke instituten (19 508) met algemene stemmen verworpen

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Het voorstel beoogde de subsidiering van de wetenschappelijke instituten van de politieke partijen een wettelijke basis te geven. Het feit dat alleen in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen voor subsidie in aanmerking kwamen, was reden voor de kamerbrede afwijzing. Dit kan worden gezien als een verwerping van de Eerste Kamer omdat haar eigen staatsrechtelijke positie in het geding was3.

20 maart 1990

Herziening van scheidingsprocesrecht (19 242) stemverhouding: 31 tegen 36

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Voorgesteld werd een vereenvoudigde procedure bij echtscheiding. Bij onderling goedvinden zou het volgens deze procedure mogelijk worden via de wisseling van schriftelijke stukken en zonder tussenkomst van een advocaat het huwelijk te ontbinden. Daarnaast zou de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen voorlopige beslissingen komen te vervallen.

De behandeling in de Eerste Kamer verliep stroef. Heijne Makkreel (VVD) achtte appèl tegen voorlopige voorzieningen noodzakelijk voor een goede rechtsbescherming, en maakte bezwaar tegen de echtscheiding per formulier. Van der Meer, die haar eigen minderheidsstandpunt binnen de PvdA-fractie uiteen zette, had ook problemen met de afschaffing van het beroep. Zij meende verder dat met de snelheid de onzekerheid zou toenemen. Wagemakers (CDA) richtte zijn kritiek uitsluitend op de procedure. Deze zou drempelverlagend werken en in het nadeel van de zwakkere partij kunnen zijn. Hij vroeg zich af of partijen zonder bijstand ertoe in staat zouden zijn om de problematiek te overzien.

De Eerste Kamer kreeg tijdens de voorbereidende behandeling van verschillende instanties adviezen en kritiek, onder meer van de Nederlandse orde van advocaten en de Vereniging voor Rechtshulp4. Tenslotte vroeg Wagemakers of de staatssecretaris hem tegemoet kon komen. Staatssecretaris Kosto wenste echter geen novelle in te dienen op een voorstel dat in de Tweede Kamer zonder stemming of amendement was aanvaard. Met 31 stemmen voor (waaronder D66 en ruime meerderheid PvdA) en 36 stemmen tegen (waaronder meerderheid CDA en bijna gehele VVD) werd het ontwerp verworpen.

16 juni 1987

Gemeentelijke herindeling Midden-Betuwe (19 138) stemverhouding 10–62 (voor: enkele PvdA'ers, CDA'ers en VVD'ers)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Het wetsvoorstel was enigszins gehavend uit de strijd met de Tweede Kamer gekomen door amendement Hennekam van CDA, welke werd ontraden door de minister. De opheffing van de gemeente Heteren had de Tweede Kamer zo weten te voorkomen. In het oorspronkelijke voorstel was het beleid, zoals dat o.m. gevoerd was bij de herindeling van de Bommelerwaard al in die zin bijgesteld, dat het ijkpunt van 10 000 inwoners was vervangen door een nieuw getalscriterium: 8000 inwoners en een grijs gebied tot 60001. Met name de CDA-fractie in de Eerste Kamer nam geen genoegen met de herindeling zelf, PvdA en een deel van de VVD-fractie beschouwden het voorstel na het amendement als verminkt. Fractievoorzitter Kaland (CDA) stond een beleid gericht op knelpunten voor.

De staatssecretaris kwam hierdoor in de situatie terecht dat ze een voorstel moest verdedigen dat eerder in de Tweede Kamer tegen de zin van de regering op een nogal fundamenteel punt was gewijzigd. De Eerste Kamer bleef echter bij haar bezwaren en verwierp het voorstel met een ruime meerderheid2.

2 juni 1987

Verticale prijsbinding en minimumprijzen (19 361) stemverhouding 23–40 (tegen: CDA, VVD, SGP, GPV en RPF)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Dit voorstel beoogde een formeelwettelijke grondslag te geven aan de bestaande bepalingen over «verticale prijsbinding». De fracties verzetten zich tegen het geamendeerde voorstel (het amendement was door de regering ontraden). Inhoudelijk was de reikwijdte van de regeringsbevoegdheid te vaag omschreven. De regeling paste bovendien niet bij een beleid van deregulering3.

19 mei 1987

Goedkeuring oprichting Europese culturele stichting (17 852) stemverhouding 27–42

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

De oprichting van een nieuw Europees instituut in de culturele sector was voor de regering een vrij gevoelige kwestie, omdat het EG-voorzitterschap voor de deur stond. In de Eerste Kamer waren de regeringspartijen verdeeld en de overigen eensgezind afwijzend. De kritiek was nagenoeg over de gehele linie eensluidend: gezien de taakomschrijving bestond er grote kans op doublures ten opzichte van andere Europese instellingen en er ontbrak parlementaire controle. Toen zich een ruime meerderheid had afgetekend die bereid was het ontwerp af te stemmen, verzocht staatssecretaris Van Eekelen de stemming uit te stellen. De regering wilde onderzoeken hoe aan de bezwaren kon worden tegemoetgekomen. Na anderhalf jaar bleek de regering niet in staat om de bedenkingen weg te nemen, zodat verwerping onvermijdelijk was. Een aantal CDA'ers en VVD'ers stemde nog voor de oprichting, die in alle andere EG-landen al was goedgekeurd4.

20 januari 1987

Onderwijsvoorrangswet (18 775) (tegen: CDA, VVD, SGP, GPV en RPF)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Dit wetsontwerp had ten doel de financiële hulp aan scholen voor leerlingen met onderwijsachterstand te regelen op een formeel wettelijke basis. Minister Deetman had reeds eind 1985 per ministeriële beschikking voor vier jaar geld vrij gemaakt en het voorrangsbeleid ingevoerd.

Waar met het voorstel in de Tweede Kamer bijna unaniem werd ingestemd, na een amendement dat de wet een beperkte werkingsduur gaf, hadden veel Eerste-Kamerleden moeite met een aantal zaken. De voornaamste doelstellingen ondervonden weinig kritiek, veel kritiek was er echter op de uitwerking, de gekozen procedure, met name de gebrekkige rechtsbescherming, en het vooruitlopen op een voorstel tot limitering van de alimentatieplicht. Er werden twee moties ingediend. Ermen (PvdA) drong in haar motie aan op indiening van een novelle ter bijstelling van het volumebeleid i.v.m. de achterstelling van plattelandsgebieden. De andere motie, door Van Boven (VVD) ingediend en mede ondertekend door CDA en de kleine christelijke partijen, ging in tegen de in het wetsvoorstel neergelegde systematiek , die niet zou leiden tot een effectief beleid. De regering werd verzocht de middelen niet aan samenwerkingsverbanden, maar rechtstreeks aan de scholen ter beschikking te stellen. Hierop vroeg staatssecretaris Van Leyenhorst schorsing aan voor nader beraad en bestudering van de moties. Na ruim een half jaar deelde minister Deetman mee dat hij aan de wensen niet tegemoet kon komen, omdat dit neer zou komen op amendering van het wetsvoorstel. Ermen verklaarde, namens de partijen ter linkerzijde, ondanks het gebrek aan helderheid en consistentie voor te zullen stemmen. De meerderheid van regeringspartijen en kleine christelijke partijen bleef zich verzetten tegen het verplichte gebiedenbeleid en de bureaucratische aanpak. Zo werd het wetsvoorstel verworpen (bij zitten en opstaan), de motie-Van Boven aangenomen en de motie-Ermen ingetrokken1.

1 juli 1986

Gemeentelijke herindeling van Bommelerwaard (19 055) stemverhouding 26–53 (voor: PvdA en VVD)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

In de Tweede Kamer werd, nadat twee CDA-amendementen niet werden aangenomen, het voorstel goedgekeurd2. Bij het treffen tussen Eerste Kamer en kabinet (demissionair) speelde een grote rol dat de meeste van de betrokken gemeenteraden kenbaar hadden gemaakt ongelukkig te zijn met de herindeling. De regering was er bij dit wetsvoorstel van uitgegaan dat gemeenten met een inwonersaantal tot 10 000 samengevoegd behoren te worden. Met het automatisch hanteren van dit criterium, oftewel met het regeringsbeleid, was de Eerste Kamer het in meerderheid oneens. Waltmans (PPR) verklaarde zich tegen iedere grootscheepse streeksgewijze herindeling. Postma (CDA), Vogt (PSP) en Holdijk (SGP) waren er niet van overtuigd dat de gemeenten in kwestie bestuurskracht misten, en zagen daarom de noodzaak van samenvoeging niet in. Ook Vis (D66) verwachtte niet dat het ten uitvoer brengen van de herindeling iets positiefs op zou leveren. Op de fracties van PvdA en VVD na stemden alle fracties voltallig tegen (26–53).

24 juni 1986

Invoering van een openbaar kartelregister (16 555) stemverhouding 20–40 (tegen: CDA, VVD, GPV en SGP)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Het wetsvoorstel beoogde een openbaar kartelregister voor alle bestaande «horizontale» mededingingsregelingen, hetgeen aansloot bij het algemene streven naar vergroting van de openheid van bestuur. De CDA-fractie in de Eerste Kamer vond de positie van het midden- en kleinbedrijf onvoldoende versterkt. Coenemans (CDA) stelde vast dat er sprake was van rechtsongelijkheid, daar franchise-overeenkomsten buiten de regeling zouden vallen. Van der Jagt (GPV) deelde zijn mening en Verbeek (VVD) achtte het bovendien bezwaarlijk dat de constructie afweek van de Wet openbaarheid van bestuur. Bovendien waren er veel reacties uit het bedrijfsleven n.a.v het wetsvoorstel1.

20 mei 1986

Verhaal van bijstandskosten (18 813) stemverhouding 36–38 (tegen: 10 VVD'ers, PvdA, D66, PPR, PSP en CPN)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Voorgesteld werd om de bijstand van een gescheiden vrouw achteraf voor een deel op de echtgenoot te verhalen, en om het verhaal niet langer onder het burgerlijk recht (kantonrechter), maar onder het administratieve recht (gemeente) te laten vallen. In de Tweede Kamer was een amendement aangenomen, terwijl verder alle wijzigingsvoorstellen waren verworpen.

Over de doeleinden rees in de Eerste Kamer geen meningsverschil met het kabinet, maar wel over de procedure, waartegen men juridische bezwaren inbracht. Van der Meer (PvdA) was van mening dat het recht van parate executie zonder rechterlijke tussenkomst en zonder schorsende werking van beroep in strijd is met het Eerste Protocol jo. art. 6 van het Europees Verdrag. Zij stelde dat de doelmatigheidsprocedure op die manier ten koste zou gaan van de rechtszekerheid. Heijne Makkreel gaf een negatief oordeel over de geboden rechtsbescherming2.

26 maart 1986

Grondwetsherziening (eerste lezing): initiatiefvoorstel Van der Burg/Stoffelen m.b.t. enquêterecht kamerminderheid (19 029) stemverhouding 27–43 (tegen: CDA, VVD, SGP en GPV)

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

Voorstel van Rijkswet van de leden Van der Burg en Stoffelen tot het in overweging nemen van een voorstel tot verandering in de Grondwet en de bepaling inzake het recht van onderzoek (enquête voor een minderheid) Dit initiatief vormde de tweede poging vanuit de Tweede Kamer om het minimumenquêterecht voor de beide Kamers in de Grondwet gestalte te doen krijgen. In 1982 kwam het in tweede lezing tot een verwerping door de Eerste Kamer. Het initiatief-voorstel, dat in de Tweede Kamer met grote meerderheid aangenomen werd, bevatte een belangrijke concessie t.o.v. het eerdere ontwerp; het minimum aantal leden was nl. van een vijfde op een derde gebracht. De fracties in de Eerste Kamer hadden onoverkomelijke constitutionele bezwaren tegen dit voorstel. De meerderheid meende dat beslissingen die raakten aan de grondrechten en aan de persoonlijke levenssfeer alleen bij een meerderheid van de betreffende Kamer behoorden te liggen1.

3 september 1985

Grenswijziging tussen Huizen en Blaricum (18 618) stemverhouding 27–41 (voor: PvdA, GPV, RPF, PSP en 8 VVD'ers)

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Door de voorgestelde grenswijziging dreigde het aantal inwoners van de gemeente Blaricum bijna gehalveerd te worden. Buijsert (CDA) verwachtte dat Blaricum hierdoor in een zeer afhankelijke positie zou komen en zou gaan vergrijzen. Ondanks het verweer van minister Rietkerk bleef de Eerste Kamer in meerderheid bij haar oordeel dat de voordelen van de gemeentelijke herindeling niet opwogen tegen de ernstige gevolgen voor Blaricum. De stemverhouding was 27–41 (enkele leden van CDA en D'66 en de gehele PvdA-fractie stemden voor)2.

28 december 1983

Interimvoorziening inzake niet-CAO-inkomens (18 199) (tegen: CDA, VVD, SGP, GPV en RPF)

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

De interimvoorziening zou de geldigheidsduur van de Wet op de niet-CAO-inkomens, die drie dagen na het debat in de Eerste Kamer zou expireren, met drie maanden moeten verlengen. De minister had het voorstel ingediend op verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De fracties in de Eerste Kamer stelden zich op het standpunt dat de bestaande regeling als tijdelijk was bedoeld, en niet plotseling kon worden verlengd. Bovendien was het een zaak tussen werkgevers en werknemers3.

22 maart 1983

Politie-stopwet (17 700) met algemene stemmen verworpen

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Met het wetsvoorstel werd beoogd met terugwerkende kracht een einde te maken aan het automatisme dat gemeenten met minimaal 25 000 inwoners o.g.v. art. 2 Politiewet het recht verkregen op eigen gemeentepolitie, opdat geld vrij zou komen voor de uitbreiding van de korpsen in de vier grote steden. Daarenboven besloot de regering na aanvaarding door de Tweede Kamer bij wijze van anticipatie met terugwerkende kracht werking te ontnemen aan het afgeven van beschikkingen aan de gemeenten Veghel en Wijchen. Feij (VVD) verklaarde dat zijn fractie deze handelingen in strijd met beginselen van rechtszekerheid en behoorlijke wetgeving achtte. Volgens Kaland (CDA) was de financiële argumentatie te licht voor de zwaarte van de onjuiste toepassing van de wet. Uiteindelijk waren alle fracties het eens over de ongewenstheid van de in het voorstel opgenomen terugwerkende kracht ten nadele van betrokkenen, zodat het voorstel met algemene stemmen werd verworpen4.

11 mei 1982

Grondwetsherziening (tweede lezing): minderheidsrecht enquête (16 915) stemverhouding 35–36

• Nota's van wijziging: n.v.t.

• Amendementen: n.v.t.1

Wetsvoorstel inzake de toekenning van het minderheidsrecht op enquêtes en het in hetzelfde voorstel geregelde individuele inlichtingenrecht. Bij amendement werd voor een grondwettelijke vastlegging van het in de praktijk al decennia bestaande individuele inlichtingenrecht gekozen. Vervolgens kwam er een amendement met betrekking tot het enquêterecht, waarbij een minderheid van één vijfde een parlementaire enquête zou kunnen afdwingen. Het minderheidsrecht werd het piece de resistance van de tweede lezing, hoofdbezwaar van de VVD was de mogelijke inbreuk op de privacy van de burgers door een politiek lichaam2.

6 mei 1981

Grondwetsherziening (eerste lezing): voorzitterschap Verenigde Vergadering (16 640) stemverhouding 24–31

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: ja

Na verwerping in december 1980 van wetsvoorstel 14 222 diende het kabinet een nieuw voorstel in, waarin alleen het voorzitterschap van de Verenigde Vergadering werd geregeld. Ditmaal werd door amendering de bepaling opgenomen dat de Verenigde Vergadering zelf haar voorzitter zou kiezen. Ook dit voorstel werd in mei verworpen3.

14 april 1981

Grondwetsherziening (eerste lezing): verdediging (15 467) stemverhouding 30–37

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Dit wetsvoorstel behelsde een ver doorgevoerde vereenvoudiging van de defensieartikelen. Op basis van het uitgangspunt van de hele herzieningsoperatie zou de Grondwet slechts de hoofdbeginselen van het staatsbestel aangeven met vermelding van de belangrijkste staatsorganen. Op advies van de Raad van State had de regering in de memorie van toelichting wel opgemerkt, dat hiermee niet beoogd werd af te doen aan de bijzondere waarde van de krijgsmacht. Na twee nota's van wijzigingen en verscheidene gewijzigde amendementen werd het voorstel naar de Eerste Kamer gestuurd. In de Eerste Kamer werd er anders tegen het wetsvoorstel aangekeken. De fracties van CDA en VVD hechtten zeer aan de expliciete vermelding van de krijgsmacht in de Grondwet. Bovendien ondernam de krijgsmacht een poging om de Eerste Kamer van haar bezwaren, met succes, te overtuigen. De regering kon en wilde niet wijken, hetgeen als gevolg had dat het voorstel werd verworpen met 37 tegen 30 stemmen4.

23 december 1980

Grondwetsherziening (eerste lezing): voorzitterschap Verenigde Vergadering (14 222) stemverhouding 24–40

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Dreigende aantasting van de positie van de Eerste Kamer was mede oorzaak van verwerping van twee voorstellen tot grondwetsherziening met betrekking tot het voorzitterschap van de Verenigde Vergadering. Door amendering was het voorzitterschap van die vergadering niet langer opgedragen aan de voorzitter van de Eerste Kamer, maar aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Na verwerping in december 1980 van dit wetsvoorstel inzake de inrichting en samenstelling van de Staten-Generaal, waarbij naast het voorzitterschap van de Verenigde Vergadering ook de rangorde van Eerste en Tweede Kamer zou worden gewijzigd, diende het kabinet een nieuw voorstel in (16 640)1.

14 december 1976

Initiatiefvoorstel Geurtsen, Lamberts, Roethof en Veder-Smit inzake abortus (13 909) stemverhouding 34–41

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

De Tweede Kamer had het voorstel met grote meerderheid aangenomen, waarbij de VVD-fractie in haar geheel voorstemde. Wel stemden daar enkele leden van PvdA, PPR en D66 tegen, waarmee duidelijk werd dat het om een voorstel ging waarbij fractiedwang geen doorslaggevende rol speelde. In de Eerste Kamer keerde een groot deel van de VVD-fractie zich tegen het voorstel.

20 november 1973

Initiatiefvoorstel De Gaay Fortman: rechtsmiddelen in militair strafrecht (11 884) stemverhouding 28–34

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Het voorstel betrof herziening van het militaire strafprocesrecht, waarbij de invoering van de in de gewone strafrechtspraak bestaande rechtsmiddelen van de cassatie, de cassatie in het belang der wet en de herziening zouden worden geregeld. De bepaling over ontslag van leden van het Hoog Militair Gerechtshof die tevens lid waren van de Hoge Raad, liet zich echter niet verenigen met artikel 180 van de Grondwet, waarin de bevoegdheid om leden van de rechterlijke macht tussentijds te ontslaan in bij de wet bepaalde gevallen werd opgedragen aan de Hoge Raad. Dit constitutionele bezwaar leidde tot tegenstemmen van de CHU, VVD en KVP2.

17 april 1973

Opheffing gemeente Diepenveen en verdeling over Deventer en Bathmen (10 962) stemverhouding 23–44

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Wetsvoorstel, waarbij het gebied Diepenveen zou worden verdeeld over de gemeenten Deventer en Bathmen. De Tweede Kamer had, onder meer om redenen van natuurbescherming en lokale democratie, grote moeite met het voorstel. Een amendement om Diepenveen niet op te heffen maar het 1500 hectare grote gebied Colmschate aan het gebied toe te voegen, werd niet aangenomen (de regering ontraadde het amendement ten sterkste, en de minister noemde de optredende vertraging zelfs onaanvaardbaar). De Eerste Kamer verwierp vervolgens het wetsvoorstel (de oplossing van het amendement sprak een groot deel van de Eerste Kamer wel aan). Nog geen vier maanden na de verwerping verscheen een initiatiefvoorstel tot toevoeging van Colmschate en omgeving aan Deventer. Met instemming van alle betrokkenen bereikte het initiatiefvoorstel begin 1974 al het Staatsblad1.

8 februari 1972

Grondwetsherziening (tweede lezing): initiatiefvoorstel-Westerterp c.s., vervroeging Prinsjesdag (11 302) stemverhouding 24–42

• Nota's van wijziging: n.v.t.

• Amendementen: n.v.t.2

Het wetsvoorstel betrof de vervroeging van Prinsjesdag (naar derde dinsdag van augustus) om zo de kans op afhandeling van de begrotingsvoorstellen voor 1 januari te vergroten. Tijdens de eerste lezing onthielden de VVD en ARP hun steun onder meer vanwege het voor de positie van de Eerste Kamer bedreigende karakter ervan. In tweede lezing ging de Eerste Kamer mee in het verzet van de regering, die het bezwaar aandroeg dat harmonisering in Europees verband het voorstel minder wenselijk maakte. Op de achtergrond speelde mee dat de Tweede Kamer zich teveel bemoeide met de werkwijze van de Eerste Kamer3.

11 januari 1972

Comptabiliteitswet (7760) stemverhouding 8–53

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Belangrijke wijzigingen betroffen o.a. de invoering van het kasstelsel voor de uitgaven, de legalisering van het stelsel der binnenlijnse verplichtingen, een middelenwet voor elk departement en uitbreiding van de bevoegdheden van de minister van Financiën en van de Algemene Rekenkamer. Na drie nota's van wijzigingen werd het voorstel in mei 1970 in behandeling genomen. In de Tweede Kamer overheerste waardering, en werden enkele belangwekkende amendementen aangenomen. Het amendement-Franssen werd verworpen. Volgens Franssen was de voorgestelde bepaling in strijd met de grondwet omdat aan de aanneming door de Tweede Kamer een zelfstandig rechtsgevolg werd gegeven. De grondwet kende slechts aan, door beide Kamers aangenomen, begrotingswetten rechtsgevolgen toe. Dit zou een uitholling van het budgetrecht van de Eerste Kamer inhouden, hetgeen alleen via een grondwetswijziging kan.

In de Eerste Kamer werd het artikel 20 lid 2 als een ernstige aantasting van het budgetrecht van de Eerste Kamer gezien. De regering vroeg advies bij de Raad van State, welke meende dat de bepaling niet in strijd was met de Grondwet. De Kamercommissie bracht een nader voorlopig verslag uit, waarin het eigen standpunt met kracht werd herhaald. Ook het nieuwe kabinet slaagde er niet in het voorstel te redden. Een overgrote meerderheid van de Eerste Kamer keerde zich tegen het voorstel, al spraken de meeste woordvoerders alleen over het gewraakte artikel. Voor de overige bepalingen van de organieke wet overheerste, stilzwijgende, waardering1.

2 maart 1971

(1) Grondwetsherziening (eerste lezing): leeftijd voor passief kiesrecht (10 805) stemverhouding 6–56

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: ja

Het wetsvoorstel beoogde de verlaging van de leeftijd voor passief kiesrecht van 25 jaar voor de Tweede Kamer en Provinciale Staten en 23 jaar voor gemeenteraden. Door het aangenomen amendement-Wiegel werd de toekenning van het passief kiesrecht gekoppeld aan de wettelijke meerderjarigheid, waardoor aan 16-jarigen die gehuwd waren (geweest) het passieve kiesrecht werd verleend. Het voorstel werd in de Eerste Kamer verworpen.

(2) Wijziging van de Kieswet: vergroting van effect van de voorkeurstem (10 399) stemverhouding 23–41

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: ja

Het wetsvoorstel beoogde de invloed van de voorkeurstem te vergroten door het vereiste stemmenpercentage van de lijstkiesdeler van 50 te verlagen tot 25 en door van de «stemoverdracht» af te stappen. Niet inhoudelijke bezwaren, maar vooral de uitwerking van het voorstel riep weerstand op. Door het amendement-Wiegel dreigde de lijstkiesdeler te verdwijnen, hetgeen leidde tot het verwerpen van het voorstel.

In beide gevallen vormde een aangenomen amendement-Wiegel (VVD) een belangrijke c.q. zelfs beslissende aanleiding tot verwerping. Tegenover de brede instemming van de Tweede Kamer (na de amendering), stond dan ook de verwerping door een grote meerderheid van de Eerste Kamer2.

23 december 1968

Wet huurdersbijdragen (8918) stemverhouding 3–58

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Het wetsvoorstel, ingediend twee jaar tevoren door minister Bogaers, beoogde de financiële last van de overheid te verlichten, en de doorstroming van met overheidssteun gebouwde huurwoningen te bevorderen. Op basis van dit voorstel zouden financieel meer draagkrachtige huurders van woningwetwoningen een extra bijdrage aan het Rijk moeten betalen. Het nieuwe kabinet nam het voorstel over, waarbij het accent meer op de zo noodzakelijke doorstroming kwam te liggen. Hierna volgde nog 5 nota's van wijzigingen. Vervolgens werden 6 amendementen van de Tweede Kamer aangenomen. In de Eerste Kamer was er veel kritiek op het tweede gewijzigde voorstel. Op het advies het voorstel in te trekken ging de minister echter niet in, omdat de behoefte aan goedkope woningen voor minder draagkrachtige burgers zo groot was. De bewindsman gaf toe dat het voorstel nogal wat onvolkomenheden kende, maar dat de situatie zo onrechtvaardig was dat er wettelijk moest worden ingegrepen. Echter, het wetsvoorstel werd verworpen met 58 stemmen1. De externe druk zou een belangrijke rol spelen, want de Eerste Kamer werd overstelpt met petities tegen het voorstel

NB: De verwerping van de ontwerp-Wet huurdersbijdragen kan niet los worden gezien van de amendering door de Tweede Kamer2.

21 juni 1966

Noodwet arbeidsvoorziening (7187) stemverhouding 21–27

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

De ontwerp-Noodwet beoogde regels te stellen met betrekking tot de arbeidsvoorziening «ten behoeve van de volkshuishouding, de landsverdediging en de overheidsdienst voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar en daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden».

Sommige leden van de VVD hadden ernstige bezwaren tegen de bevoegdheid op basis van een algemene maatregel van bestuur burgerdienstplichtigen ook in het buitenland te werk te stellen. Bij eventuele bezetting door een vreemde mogendheid zou hiervan misbruik gemaakt kunnen worden aangezien deze mogendheid een wettelijke bevoegdheid in handen zou krijgen (die nu juist in volkenrechtelijke bepalingen uitdrukkelijk was uitgesloten). Een tweede bezwaar was dat de verplichte tewerkstelling waarover werd gesproken nadere invulling kon krijgen in een algemene maatregel van bestuur. Van Riel (VVD) sprak zijn voorkeur uit voor regeling bij formele wet3.

De staatssecretaris zegde toe de regering voor te stellen een novelle in te dienen om aan de bezwaren tegemoet te komen. Een half jaar later verscheen echter geen novelle, maar een brief met een volkenrechtelijk betoog dat een eventuele bezetter geen extra bevoegdheden zou krijgen o.b.v. de noodwet. De VVD meende echter dat het in de onzekere internationale en binnenlands-politieke omstandigheden al helemaal onwenselijk was het voorstel aan te nemen4. (In september '68 werd een nieuw voorstel ingediend, waarbij tewerkstelling van burgerdienstplichtigen was uitgesloten. In de Tweede Kamer werd gesproken over een verkapt recht van amendement van de Eerste Kamer.)

26 februari 1963

Grondwetsherziening (eerste lezing): verandering leeftijdsgrens passief kiesrecht Eerste Kamer (7031b) stemverhouding 26–29

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

Begin 1963 keerde een meerderheid van de senaat zich tegen het in de Grondwet handhaven van de minimumleeftijd van 30 jaar voor het Eerste Kamerlidschap. Daardoor zou er op dat punt namelijk voor het eerst sinds 1848 een verschil in minimumleeftijd voor het lidmaatschap van Tweede en Eerste Kamer ontstaan, omdat de minimumleeftijd voor het Tweede-Kamerlidmaatschap zou worden verlaagd van dertig naar vijfentwintig jaar. Het wetsvoorstel dat tot de afwijkende minimumleeftijd had moeten leiden, werd met 29 tegen 26 verworpen.

13 september 1960

Wijziging van de Loterijwet (5786) stemverhouding 33–36

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Via deze wijziging van de Loterijwet moest een gereglementeerde voetbaltoto mogelijk worden. Het was een compromis tussen de van oudsher gereserveerde houding van de protestants-christelijke partijen tegen elke vorm van gokken en de liberale visie waarin voor de overheid ook op dit punt slechts een beperkte sturende rol was voorzien. Het voorstel maakte de toto mogelijk, maar met een maximum prijs van f 50 000. De minister had in de Tweede Kamer grote politieke druk uitgeoefend, en ook in de Eerste Kamer stuitte het ontwerp op de nodige weerstand. De VVD en ARP stemden tegen1.

21 juni 1960

Archiefwet 1959 (4549) stemverhouding 17–28

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Bij de herziening van de Archiefwet in 1960 leverde de aantasting van eigendomsrechten van families met betrekking tot hun archiefbescheiden onoverkomelijke (juridische) bezwaren op. De reikwijdte stuitte op bezwaren, de rechtsonzekerheid die hierdoor dreigde te ontstaan was voor enkele fracties onoverkomelijk. Bovendien liet de in het ontwerp verankerde afgifteverplichting zich niet verenigen met het eigendomsrecht. Een laatste punt van zorg was gelegen in de gevolgen van toepassing van de regeling, in de praktijk zou namelijk blijken van een sterke mate van terugwerkende kracht2.

21 augustus 1956

Grondwetsherziening (tweede lezing): tijdstip aftreding leden van de Staten-Generaal (4404) stemverhouding 18–16, geen tweederde meerderheid

• Nota's van wijziging: n.v.t.

• Amendementen: n.v.t.3

Het voorstel had betrekking op het tijdstip van aftreden van de leden van de Staten-Generaal. Door dat tijdstip te laten samenvallen met het moment van eerste samenkomst van de nieuwe kamer, zou een parlementsloze periode (als in 1945) worden voorkomen. In de loop van de behandeling bleek dat niet als een regeling van staatsnoodrecht te zijn bedoeld, maar als algemene regeling om een parlementair vacuüm te voorkomen. Het gevaar bestond, volgens sommigen, dat het artikel niet alleen in geval van oorlog, maar ook onder andere abnormale omstandigheden, zoals relletjes, gebruikt (misbruikt) zou kunnen worden. De Eerste Kamer ging hier niet in mee, slechts een minderheid van 16 stemde tegen. De vereiste tweederde meerderheid (23) werd echter niet gehaald.

31 juli 1952

Grondwetsherziening (tweede lezing): uitbreiding van aantal leden van de Tweede Kamer (2700) stemverhouding 28–17, geen tweederde meerderheid

• Nota's van wijziging: n.v.t.

• Amendementen: n.v.t.1

De uitbreiding van het ledental van de Tweede Kamer had het in eerste lezing nog wel net gehaald, maar sneuvelde in tweede lezing. Voornaamste bezwaar was de regeling voor de mogelijke overdracht van stemmen in het geval leden verplichtingen hadden in internationale organen. Gesteld werd dat op die manier een wisseling van argumenten niet mogelijk was (Vier jaar later zou die uitbreiding er, maar zonder stemoverdracht, wel doorkomen).

7 mei 1952

(1) Grondwetsherziening (eerste lezing): minimumleeftijd Tweede Kamer en Provinciale Staten (2341) stemverhouding 20–30

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: nee

Het voorstel over verlaging van de leeftijd voor het passieve kiesrecht werd al bij de eerste lezing verworpen.

(2) Grondwetsherziening (eerste lezing): uitbreiding van aantal leden van de Eerste Kamer (2341) stemverhouding 21–29

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

Grondwetswijziging die direct betrekking had op de Eerste Kamer, namelijk het uitbreiden van het ledental van de Eerste Kamer van vijftig naar vijfenzeventig.

In de eerste lezing verwierp de Eerste Kamer het voorstel met 29 tegen 21 stemmen2.

(3) Grondwetsherziening (eerste lezing): nieuwe rechtsorde (2341) stemverhouding 16–34

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: ja

Dit voorstel strekte er toe artikel 1 (over het grondgebied) en hoofdstuk XIV aan te passen aan de breuk met Indonesië, aan de toekomstige verhoudingen met Suriname en de Nederlandse Antillen en aan de nadere regeling van de status van Nieuw-Guinea. Met name het laatste zorgde voor problemen. In het regeringsvoorstel werd in artikel 212 bepaald dat de regeling van de rechtstoestand bij wet zou worden vastgesteld of goedgekeurd. Goedkeuren betekende dat over die rechtstoestand ook via internationale onderhandelingen een overeenkomst tot stand zou kunnen komen, waarvan de uitkomst in de vorm van een verdrag door de Staten-Generaal kon worden behandeld. Een amendement-De Graaf had de mogelijkheid van goedkeuren echter geschrapt. In de Eerste Kamer werd dat beschouwd als het afsnijden van een eventuele internationale regeling. Uiteindelijk stemden alleen de KVP-leden voor het wetsvoorstel3.

27 juli 1948

Wijziging van bepalingen m.b.t. zeevaartdiploma's (656) stemverhouding 13–24

• Nota's van wijziging: nee

• Amendementen: nee

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren ongediplomeerde mensen ingezet op het gebied van de zeevaart. Deze wijziging had als strekking aan deze mensen een dienstdiploma uit te reiken.

21 januari 1948

Wijziging van het recht van onderzoek (658) stemverhouding 15–27

• Nota's van wijziging: ja

• Amendementen: ja

Het initiatiefvoorstel was dat van de parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940–1945, over het verhoor van oud-bewindslieden. Deze commissie wilde de oud-ministers kunnen ondervragen over discussies in de ministerraad. Kort na de verwerping kwam de regering met een eigen voorstel dat wel werd aanvaard, nu zou de enquêtecommissie slechts naar de beslissingen van de ministerraad en de gronden daarvoor kunnen vragen. Het was ter beoordeling van een ondervraagde oud-minister of hij al dan niet mededelingen zou doen over deze beraadslagingen1.

BIJLAGE 2 Deze bijlage bevat een overzicht van de wetsvoorstellen (op volgorde van kamerstuknummer) die sinds 1983 in de Eerste Kamer zijn aangenomen, voorzover daarbij stemverklaringen zijn afgelegd.

Het volgende moge dienen ter toelichting.

In de eerste kolom staat het nummer van het wetsvoorstel.

In de tweede kolom is de titel van het wetsvoorstel vermeld.

In de derde kolom staat de datum van de stemming.

De vierde kolom vermeldt het zittingsjaar.

De vijfde kolom noemt het ten tijde van de stemming zittende kabinet.

In de zesde kolom staat het stemresultaat.

In de zevende kolom is vermeld, welke leden een stemverklaring hebben afgelegd.

In de laatste kolom zijn de eventuele in de stemverklaringen gegeven redenen vermeld.

Indien in de tweede kolom een asterisk (*) bij de titel van het wetsvoorstel staat, wil dit zeggen dat in een of meer stemverklaringen gebruik is gemaakt van een juridisch-kwalitatief argument.

nummertiteldatumzittingkabinetresultaatstemverklaringreden
9585Prijzennoodwet27-11-841984/85Lubbers Izonder stemming   
11 270, 21 239Wet Bopz27-10-921992/93Lubbers IIIzonder stemmingHeijne Makkreel (VVD)  
14 134verhaalsrecht gemeenten*11-12-841984/85Lubbers I38–34v.d. Meer (PvdA), Heijne Makkreel (VVD)v.d. Meer: uitvoeringsproblemen, ongelijkheid van behandeling
15 972terrorisme*05-03-851984/85Lubbers Izonder stemmingWagemakers (CDA), Veldhuizen (PvdA)Wagemakers: in het wetsvoorstel neergelegde regeling van bezwaar voldoet niet aan een aantal door de minister geformuleerde principiële uitgangspunten
16 530misbruik van rechtspersonen20-05-861985/86Lubbers Ialgemene stemmenHeijne Makkreel (VVD) 
16 689volwasseneneducatie*17-04-841983/84Lubbers I39–26Hendriks (CDA), Schuurman (RPF),Hendriks: de legislatieve bezwaren zijn voor een aantal fractieleden te zwaarwegend gebleven
16 749behoud cultuurbezit31-01-841983/84Lubbers I34–33Kuiper(CDA), v.d. Lek (PSP), v.d. Jagt (GPV), Tiesinga-Autesma (D66), Vonhoff-Luijendijk (VVD) 
16 781woningsplitsing*13-09-831982/83Lubbers I43–28Buijsert (CDA), v.d. Jagt (GPV)Buijsert: voldoende rechtsbescherming niet gewaarborgd, een afweging tussen sociale en legislatieve argumenten
16 802wetenschappelijk onderwijs24-09-851985/86Lubbers I37–23De Rijk (PvdA) 
17 141bepalingen inzake het erfrecht (invoeringswet NBW)01-06-991998/99Kok IItegen TalsmaHeijne Makkreel (VVD) 
17 251energiebesparing04-02-861985/86Lubbers Istemmen bij zitten en opstaanKaland (CDA) 
17 969voorstel van wet: legkippen (initiatief Van Noord/Tazelaar)24-01-841983/84nvtzonder stemmingBarendregt (SGP) 
18 121tweeverdieners*28-12-831983/84Lubbers I44–28Simons (PvdA), Christiaanse (CDA), v.d. Jagt (GPV)Christiaanse: het wetsvoorstel roept in menig opzicht de vraag op of het voldoet aan de kwaliteit die men aan wetgeving moet stellen
18 124overheidspensioenen06-05-861985/86Lubbers Itegen: PvdA, PSP, CPN en PPR en 3 VVD-ledenFeij (VVD)ingangsdatum: waarbij met terugwerkende kracht uitzicht op rechten ongedaan worden gemaakt
18 163machtigingswet inschrijving studenten*18-12-841984/85Lubbers Ibij zitten en opstaanOskamp (PvdA), Postma (CDA)Oskamp: de inwerkingtreding van deze wetsvoorstellen kan schadelijk zijn voor jonge mensen die gebruik willen maken van hun leerrecht
18 346Postbank10-09-851984/85Lubbers I37–16De Gaay Fortman (PPR) 
18 479arbeidsvoorwaarden gesubsidieerde sector17-12–851985/86Lubbers I50–13Oskamp (PvdA), Vogt (PSP) 
18 515AOW*26-03-851984/85Lubbers I38–30Franssen (CDA), v.d. Jagt (GPV)v.d. Jagt: het voorstel is fraudegevoelig en in de effecten zijn voor bepaalde groepen uiterst onbillijk
18 738Flevoland25-06-851984/85Lubbers I38–33v.d. Ploeg (PvdA), Kaland (CDA)Kaland: de schaal van de voorgestelde provincie is bestuurlijk te klein
18 752ziektewetten02-03-851984/85Lubbers I38–31Heijmans (CDA), Tiesinga-Autesma (D66), Tiesinga: geen minimumdagloongarantie voor iedereen
18 764Wetboek van Strafrecht (voorwaardelijke invrijheidsstelling)*25-11-861986/87Lubbers II31–30Leyten-de Wijkerslooth de Weerdesteyn (CDA), Heijne Makkreel (VVD), v. Veldhuizen (PvdA), Glastra van Loon (D66), Holdijk (SGP)CDA: aantasting van de geloofwaardigheid van ons strafrechtelijke systeem
18 770onderwijsverzorging16-12-871987/88Lubbers II42–27v. Boven (VVD)VVD: het ontwerp bevat de mogelijkheid dat het hoger pedagogisch onderwijs in 1995 uit de Wet op het Hoger Onderwijs kan worden gelicht: onwenselijk
18 876arbeidsvoorwaarden collectieve sector*26-03–851984/85Lubbers Izonder stemmingv.d. Zandschulp (PvdA)het verdient geen aanbeveling om een tijdelijke wet voortdurend te verlengen, in strijd met criteria van ILO organen
18 883herindeling Alblasserwaard03-09-851984/85Lubbers I36–32Buijsert (CDA), Barendregt (SGP)Buijsert: bestuurlijke schaalvergroting op het platteland niet nodig en niet gewenst
18 891premie AOW/AWW*28-05-851984/85Lubbers I38–23Feij (VVD)tegenstemmers niet tevreden met antwoord van minister m.b.t. mogelijke discriminatoire karakter van dit wetsvoorstel
18 957Welzijnswet10-02-871986/87Lubbers II55–15Tiesinga-Autesma (D66), Schuurman (RPF), Waltmans (PPR) D66: deze wet legt de gemeenten te strikt vast
18 964omgangsrecht bij scheiding*11-09-901989/90Lubbers IIItegen: RPF, GPV, SGP + 8 PvdAJ. v.d. Meer (PvdA), De Gaay Fortman (GL)deel PvdA tegen; GL: aan eerdere bezwaren EK is niet tegemoetgekomen, maar dit is het best haalbare
18 972ziektenkostenverzekering26-03-861985/86Lubbers IIn stemmingSchuurman (RPF)het element van de verplichting weegt te zwaar
19 073Wet op het Binnentreden 1993/94Lubbers IIIIn stemmingVrisekoop (D66), Talsma (VVD), Holdijk (SGP)bezwaren tegen 1 artikel
19 075Gratiewet10-06-871986/87Lubbers II67–3Schuurman (RPF)de inhoud van dit voorstel gaat boven de grondwettelijke verplichting, de consequentie hiervan leidt tot uitholling van strafrecht
19 143vennootschapsbelasting   zitten en staanBarendregt (SGP) 
19 255intrekking van de Wet Openbaar lichaam Rijnmond18-02-861985/86Lubbers I41–31Buijsert (CDA), Lijmkers (CDA), Abma (SGP), Vis (D66), Geertsema (VVD)  
19 256–19 261, 19 383, 19 606sociale zekerheid, stelselherziening*04-11-861986/87Lubbers IIbij zitten en opstaanGelderblom-Blankhout (D66), v.d. Zandschulp (PvdA), Franssen, De Gaay Fortman (PPR), Heijmans (VVD), Schuurman (RPF), Barendregt (SGP), v. Leeuwen (PSP), v.d. Jagt (GPV), Boldig (CPN)D66: wetgeving gaat in tegen de maatschappelijke wenselijkheid; PvdA: zwaarwegende bezwaren tegen deze vorm van stelselherziening; PPR: technisch-juridisch te veel onheldere begrippen en te weinig rechtsbescherming in de procedures
19 290kruisvluchtwapens26-03-861985/86Lubbers I45–28Tiesinga-Autesma (D66), de Gaay-Fortman (PPR), Bukman (CDA)  
19 552Grondwet, binnentreden in woningen02-06-871986/87Lubbers II60–4Vogt (PSP) 
19 556vennootschapsbelasting 17-02-871986/87Lubbers IIzonder stemmingVon Meijenfeldt (CDA, voor), Zoon (PvdA, voor) 
19 700 VIIIbegroting Onderwijs en Wetenschappen*28-04-871986/87Lubbers IIzonder stemmingv. Leeuwen (PSP)PSP: tegenstem tegen het bezuinigingsbeleid waardoor kwaliteitsverlies optreedt en demotivatie ontstaat
19 700 Xbegroting Defensie14-04-871986/87Lubbers IIzonder stemming aangenomenMaassen (PvdA)bezwaar tegen aanmaak, opslag en zeker tegen gebruik van wapens, in het bijzonder kernwapens
20 066herziening Woningwet23-02-931992/93Lubbers IIIzonder stemmingPitstra (GL)GL is wel kritisch, maar stemt toch voor
20 295Comptabiliteitswet   39–31Barendrecht (SGP) 
20 318herindeling Utrecht-west13-09-881987/88Lubbers II47–16Mastik-Sonneveldt (PvdA), Postma (CDA), De Gaay Fortman (PPR), Vis (D66),positie van Driebruggen
20 381basisvorming*26-05-921991/92Lubbers III41–26Schuyer (D66), v. Boven (VVD), Holdijk (SGP)D66: taak EK is letten op zuiverheid wetgeving en uitvoerbaarheid, deze wet hinkt echter op 2 gedachten; VVD: geen zuivere wetgeving; SGP: wetgevingstechnische bezwaren
20 421herindeling Waterland19-11-911991/92Lubbers IIItegen GL, 2 D66-leden, SGP, GPV, RPFVis (D66), Barendrecht (SGP)bezwaar tegen buiten voorstel laten van landelijk Amsterdam-Noord
20 469harmonisatie collegegelden05-07-881987/88Lubbers II36–31Schuurman (RPF) 
20 528Wet op het Ouderschapsverlof26-05-921991/92Lubbers IIItegen: RPF, GPV, SGPSchuurman (RPF)ziet geen noodzaak voor wettelijke regeling
20 537bevoegdheid rechter in kort geding uitvoering Vreemdelingenwet *27–08-911990/91Lubbers IIItegen D66, GLGlastra van Loon (D66)Glastra van Loon: bezwaar tegen schrappen hoger beroep; De Boer: toezeggingen kabinet stellen niets voor
20 648belastingheffing m.b.t. tijdelijke genotsrechten18-12-901990/91Lubbers III3 CDA-leden tegenChristiaanse (CDA) 
20 656vergoeding voor kopiëren voor eigen gebruik*27-08-911990/91Lubbers IIItegen VVDWagemakers (CDA)regeling is auteursrechtelijk vreemd, maar praktisch het best uitvoerbaar
20 886herindeling Zuid-Holland*17-12-911991/92Lubbers IIItegen CDA, GL, SGP, GPV, RPFv. Boven (VVD)grote bezwaren o.a. na amendering (positie Ter Aar); VVD stemt toch voor
20 893wet Nederlands Inkoop Centrum26-02-911990/91Lubbers IIIzonder stemmingZoon (PvdA), v.d. Jagt (GPV) 
21 081wet D' gemeenten en D' provincies*06-07-931992/93Lubbers IIIzonder stemmingJ. v.d. Meer (PvdA)amendering heeft tot onzorgvuldigheden geleid
21 350tijdelijke handhaving leeftijdsgrens AAW*28-05-911990/91Lubbers III50–19Kaland (CDA)Kaland: CDA is gezwicht voor machtswoord minister Kok
21 357, 22 266, 21 592stelselwijziging ziektekostenverzekering*19-11-911991/92Lubbers IIIzonder stemmingVis (D66)D66: staatsecretaris streeft goed doel na, met slechte wetgeving; slecht wat betreft de gekozen delegatievorm (onduidelijk), en slecht wat betreft de methodiek, met name de functionele zorgomschrijving
21 485Wet op de adeldom*10-05-941994/95Lubbers III30–28Tuinstra (D66), Postma (CDA), Korthals Altes (VVD)bezwaren tegen de amendering in de Tweede Kamer
21 520Goedkeuring verdrag met Oostenrijk over belastingen27-10-921992/93Lubbers IIIzonder stemmingZoon (PvdA)tegen procedure
21 554wijziging Mediawet   zonder stemmingVerbeek (VVD), Wessel-Tuinstra (D66) 
21 846Tarievenwet brandstofheffingen*23-12-921992/93Lubbers IIItegen: VVD, D66, SGP, RPF, GPVGinjaar (VVD), Baarda (CDA), v.d. Jagt (GPV)VVD ziet strijdigheid met Wet alg.bep. milieuhygiëne; CDA: aarzeling over bekostigingsmiddel
21 893, (22 170, 19 295)Wet verevening pensioenrechten bij scheiding26-04-941993/94Lubbers III47–19Glasz (CDA), Mastik-Sonneveldt (PvdA, voor) 
21 9424 wetsvoorstellen over kinderbijslag, eenmalige uitkeringen, premies13-12-921992/93Lubbers III Franssen (namens cie SZW)VVD en deel CDA tegen 1 wetsvoorstel; Cie SZW tegen korte voorbereidingstijd
21 963Winkelsluitingswet 1991/92Lubbers IIIzitten en opstaanVermaat (CDA)CDA: twijfel aan maatschappelijk draagvlak, uitholling van zondagsrust
22 014Wet gelijke behandeling 1993/94Lubbers III62–6Glasz (CDA), Heijne Makkreel (VVD), Veling (GPV), De Boer (GL), v.d. Berg (PvdA)  
22 026planologische kernbeslissing, HSL Zuid29-04-971996/97 37–27Vrisekoop (D66),trekt motie in (4e termijn)
22 041wijziging percentage huurverhoging09-02-931992/93Lubbers IIItegen: GL + 3 PvdAGelderblom (D66) 
22 140Schengen*23-02-931992/93Lubbers IIIzitten en opstaanVeling (GPV), Bolding (GL), Tumers (PvdA)PvdA: twijfel t.a.v. de procedures voor een aanvaardbare rechtsgang, onvoldoende waarborging van parlementaire controle
22 572Wet op de lijkbezorging (euthanasie)*30-11-931993/94Lubbers III37–34Wessel-Tuinstra (D66), Fleers (CDA), v.d. Berg (PvdA), van Wijngaarden (GL)D66: onvolwaardige wetgeving; PvdA: niet ideale wetgeving, maar een evenwicht tussen de beschermwaardigheid van het leven en de mogelijkheid van menswaardig overlijden; GL: het maatschappelijk probleem is met dit wetsvoorstel niet tot een oplossing gebracht
22 581voorstel van wet arbeidsdeelname allochtonen (Rosenmöller) *01-02-941993/94nvt36–33v. Gijzen (CDA), v.d. Broek-Laman Trip (VVD),CDA: beter geen wet dan een slechte wet
22 712omzetbelasting29-09-921992/93Lubbers IIIzonder stemmingBarendregt (SGP) 
22 800 IXBbegroting Financiën   zitten en opstaan Boorsma (CDA), Luteijn (VVD)  
22 815WVG gehandicapten *05-10-931993/94Lubbers III39–26Soetenhorst-de Savornin Lohman (D66), Heijmans (VVD), Jaarsma-Buijserd (PvdA), Veling (GPV), v. Wijngaarden (GL)PvdA: kritiek op procesgang, doelstelling van de wet wordt onvoldoende gewaarborgd door de uitwerking
22 824WAO *06-07-931992/93Lubbers III42–31v.d. Zandschulp (PvdA), Rongen (CDA)PvdA: geen goed doordacht en doeltreffend wetsvoorstel (stemt in meerderheid voor uit politieke en maatschappelijke redenen)
22 873Belastingplan 199322-12-921992/93Lubbers IIIzonder stemmingBoorsma (CDA), Barendregt (SGP), v. Graafeiland (VVD)bezwaar tegen de inflatiecorrectie
23 141Organisatiewet Sociale Verzekeringen25-10-941994/95Lubbers IIICDA tegenv.d. Meulen (CDA), Jaarsma-Buijserd (PvdA), Veling (GPV) 
23 257Mediawet * 1993/94Lubbers IIIVVD, D66, 1 lid PvdADe Boer (GL), v.d. Meer (PvdA)PvdA: slechte wet (toch steun in de hoop iets van het bestel overeind te houden)
23 259Wet op medische keuringen*22-04-971996/97 algemene stemmen aangenomenv. Leeuwen (CDA)bezwaren over de werking en de kwaliteit van het wetsvoorstel (stemt voor)
23 589, 21 556uitbreiding Wet bodemsanering10-05-941993/94Lubbers IIItegen VVDKorthals Altes (VVD), Wagemakers (CDA), Holdijk (SGP) 
23 706Wet op het notarisambt*30-03-991998/99Kok IItegen TalsmaHeijne Makkreel (VVD), Michiels van Kessenich (CDA), Pitstra (GL), Holdijk (SGP) 
23 712gemeentelijke herindeling 's Hertogenbosch12-09-951994/95Kok I36–34Postma (CDA), Talsma (VVD)CDA: schending van evenredigheidsbeginsel, opheffing van Rosmalen is niet noodzakelijk; VVD: procedurele bezwaren, inhoudelijke gebreken van plan en het onrechtvaardige lot van Rosmalen (deel VVD stemt tegen)
23 778Wet educatie en beroepsonderwijs31-10-951995/96Kok Izitten en opstaan (CDA, SGP, GPV, RPF tegen)Hofstede (CDA), SchoondergangHorikx (GL)CDA: bezwaar tegen de fusiedwang, problemen met de gebrekkige bekostiging; GL: negatief de gescheiden bekostiging van het beroepsonderwijs en de volwassenen educatie
23 807Veilig derde land (Vreemdelingenwet)*31-01-951994/95Kok I43–18Vrisekoop (D66), Mastik-Sonneveldt (PvdA), Holdijk (SGP), De Boer (GL)PvdA: uitvoeren van voorstel leidt tot negatieve consequenties; GL: wetswijziging heeft alleen symboolwerking, en zal in de uitvoering een averechts effect te krijgen
23 949verdragen duurzame ontwikkeling04-06-961995/96Kok Ialgemene stemmenv. Gennip (CDA) 
23 957Algemene Kinderbijslagwet*21-12-941994/95Kok Ivoor: PvdA, VVD en D66v. Wijngaarden (GL)GL: wetsvoorstel is ondoordacht haastwerk, vergroot de kloof tussen rijk en arm maar ook met hen die meer kinderen hebben dan het reclamegezin
23 964Wet invoering franchise ZFW-premie21-12-941994/95Kok Ivoor: PvdA, VVD, D66 en GLv.d. Meer (PvdA)PvdA: voor
23 983Awb: afschaffing adviesverplichtingen04-06-951994/95Kok IIn stemmingHirsch Ballin (CDA)toezeggingen van regering zijn voldoende(voor)
23 996huisvesting verblijfsgerechtigden*25-04-951994/95Kok Izitten en opstaanMastik-Sonneveldt (PvdA), Werner (CDA), Pitstra (GL), Holdijk (SGP)CDA, SGP: merkwaardig fenomeen dat tijdens de behandeling van voorstel al moet worden vastgesteld dat de wet gewijzigd zou moeten worden
24 169, 24 258Algemene Nabestaandenwet, Algemene Ouderdomswet* 1995/96Kok I41–33 zitten en opstaan v. Leeuwen (CDA), Gelderblom-Lankhout (D66), v.d. Berg (PvdA), Heijmans (VVD), Hendriks, Batenburg (AOV)CDA: bedenkingen o.g.v. kwaliteit en uitvoerbaarheid AOW voorstel; PvdA: het bedrag aan besparingen staat voorop, ten koste van kwaliteit en rechtszekerheid
24 250, 24 344regulerende energiebelasting12-12-951995/96Kok Izitten en opstaanHaze-Winkelman (VVD), Zijlstra (PvdA), Hessing (D66), v. Dijk (CDA), De Wit (SP), De Boer (GL), Bierman (OSF), Hendriks 
24 439Wijziging BW, WULBZ 1995/96Kok I41–27Gelderblom Lankhout (D66),toezeggingen voldoende
24 455decentralisatie huisvestingsvoorzieningen onderwijs02-07-961995/96Kok Iin stemmingWerner (CDA), Veling (GPV), Tuinstra (D66), Schoondergang-Horikx (GL) 
24 571gemeentelijke herindeling Noord-Brabant*10-09-961995/96Kok IVVD, D66, PvdA voorBoorsma (CDA), Woltgens (PvdA), Korthals Altes (VVD), Staal (D66), Bierman (OSF)CDA: vele voorstellen zijn slecht beargumenteerd; PvdA: ongerijmdheden in de procedure
24 622staatsbosbeheer*09-09-971996/97Kok I Gennip (CDA), Pit (PvdA)wetsvoorstel halfslachtig karakter, oneigenlijk gebruik ZBO-formule
24 646universitaire bestuursorganisatie25-02-971996/97Kok Izitten en opstaanPostma (CDA), Bierman (OSF)CDA: wet leidt tot sterke juridisering, waardoor slagvaardigheid van het bestuur niet zal worden bereikt
24 776PEMBA arbeidsongeschiktheidsregeling22-04-971996/97Kok Izitten en opstaanJaarsma (PvdA)«iets is beter dan niets»
25 037aanpassingswet Wet Waardering Onroerende Zaken17-12-961996/97Kok Izitten en opstaanHoldijk (SGP) 
25 153grondwetsbepaling correctief referendum (eerste lezing)03-03-981997/98Kok I40–27Wiegel (VVD), Schoondergang (GL), Hessing (D66), Batenburg (AOV ) 
25 160schadeloosstelling kamerleden27-05-971996/97Kok Izitten en opstaanDe Boer (GL),geen behoefte aan wetsvoorstel
25 309bevordering eigenwoningbezit *05-12-002000/01Kok IItegen SP, Platvoet, Pitstra, SGP, RPF/GPVPitstra (GL), Baarda (CDA), Hessing (D66) 
25 410Regeling leerwegen mavo/vwo19-05-981997/98Kok Izonder stemmingDe Jager (VVD) 
25 653Deventer, Diepenveen30-06-981997/98Kok I39–23Postma (CDA) 
25 746herstructurering varkenshouderij *07-04-981997/98Kok I38–29Pit (PvdA), Varekamp (VVD), Hessing (D66), Braks (CDA), Pitstra (GL)juridische bezwaren
26 023strafrechtelijke opvang verslaafden19-12-002000/ 2001Kok IItegen GL + 9 PvdAJurgens (PvdA) 
26 657herindeling West-Overijssel27-06-001999/ 2000Kok II36–34  
26 672homo-huwelijk19-12-002000/ 2001Kok IItegen CDA, SGP, RPF/GPVTimmerman-Buck (CDA) 
26 673adoptie door homo's19-12-002000/2001Kok IItegen CDA, SGP, RPF/GPV + 2 VVDTimmerman-Buck (CDA), Rensema (VVD) 
26 732Vreemdelingenwet 2000 *21-11-002000/2001Kok II44–28Kohnstamm (D66), Timmerman-Buck (CDA), Le Poole (PvdA), Holdijk (SGP) 

* = Juridisch-kwalitatieve argumenten.


XNoot
1

Bijzondere dank gaat uit naar dr B. van den Braak van het Parlementair Documentatiecentrum vanwege zijn behulpzaamheid bij het vergaren en rubriceren van de statistische gegevens.

XNoot
2

Cijfers CBS: statistieken Eerste Kamer behandeling wetsvoorstellen, opgesteld door drs Ch. Breebaart, medewerker van de Eerste Kamer.

XNoot
3

Cijfers CBS zijn vanaf vergaderjaar 1967–1968 tot en met vergaderjaar 1999–2000 verwerkt.

XNoot
1

Met dank aan de Voorzitter van de Eerste Kamer, die deze stukken welwillend ter beschikking stelde.

XNoot
1

F. de Vries, De staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer (diss. Groningen), Deventer 2000, p. 123.

XNoot
1

EK-site.

XNoot
2

Vóór 1967 zijn er geen CBS-gegevens van totale aantallen wetsvoorstellen beschikbaar.

XNoot
1

Zie Klaus Stern, Das Staatsrecht der Bundesrepublik Deutschland, Band II, München 1980, p. 100.

XNoot
2

Zie C.A.J.M. Kortmann, «De Franse Republiek», in: L. Prakke/C.A.J.M. Kortmann, Het staatsrecht van de landen van de Europese Unie, vijfde druk, Deventer 1998, p. 221–291 (256).

XNoot
3

Zie P.J. Boon, Amerikaans staatsrecht, Zwolle 1992, p. 86–87.

XNoot
1

De beantwoording van deze vraag kwam tot stand dankzij de bemiddeling van de Nederlandse ambassades in Kopenhagen en Stockholm.

XNoot
1

EK-site.

XNoot
1

In eerste lezing (25 153)zijn er wel nota's van wijzigingen en amendementen aangenomen.

XNoot
2

EK-site.

XNoot
3

F. de Vries, De staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer (diss. Groningen), Deventer 2000, p. 139–140.

XNoot
1

F. de Vries, a.w., p. 170–171

XNoot
2

Idem, p. 169–170.

XNoot
3

Idem, p. 168.

XNoot
1

F. de Vries, a.w., p. 167–168.

XNoot
2

Idem, p. 165–166.

XNoot
3

In eerste lezing (23 430) zijn er geen nota's van wijzigingen en wel amendementen geweest.

XNoot
4

F. de Vries, a.w., p. 137–138.

XNoot
1

F. de Vries, a.w., p. 164–165.

XNoot
2

B. van den Braak, De Eerste Kamer: Geschiedenis, samenstelling en betekenis 1815–1995 (diss. Leiden), Den Haag 1998, p. 286.

XNoot
3

F. de Vries, a.w., p. 128.

XNoot
4

Idem, p. 163–164.

XNoot
1

P. Manzoli, Eerste Kamer in ontwikkeling (ongepubliceerde doctoraal scriptie RU Leiden), Leiden 1991, p. 28–29.

XNoot
2

F. de Vries, a.w., p. 161–162.

XNoot
3

Idem, p. 160–161.

XNoot
4

P. Manzoli, a.w., p. 26.

XNoot
1

P. Manzoli, a.w., p. 25–26.

XNoot
2

F. de Vries, a.w., p. 157.

XNoot
1

F. de Vries, a.w., p. 155–156.

XNoot
2

P. Manzoli, a.w., p. 24,25.

XNoot
1

Idem, p. 24.

XNoot
2

P. Manzoli, a.w., p. 25.

XNoot
3

F. de Vries, a.w., p. 153–154.

XNoot
4

Idem, p. 23.

XNoot
1

In eerste lezing (14 225) zijn er wel nota's van wijzigingen en amendementen geweest.

XNoot
2

G. Visscher, Parlementaire invloed op wetgeving (diss. Leiden), Den Haag 1994, p. 573–575.

XNoot
3

B. van den Braak, a.w., p. 282–283.

XNoot
4

G. Visscher, a.w., p. 571–572.

XNoot
1

B. van den Braak, a.w., p. 282–283.

XNoot
2

F. de Vries, a.w., p. 134–135.

XNoot
1

G. Visscher, a.w., p. 567–569.

XNoot
2

In eerste lezing (11 088)zijn er wel nota's van wijzigingen maar geen amendementen geweest.

XNoot
3

F. de Vries, a.w., p. 125–126.

XNoot
1

G. Visscher, a.w., p. 564–567.

XNoot
2

Idem, p. 561–564.

XNoot
1

G. Visscher, a.w., p. 560.

XNoot
2

Idem, p. 561.

XNoot
3

F. de Vries, a.w., p. 144–145.

XNoot
4

G. Visscher, a.w., p. 556–558.

XNoot
1

F. de Vries, a.w., p. 149.

XNoot
2

Idem, p. 143–144.

XNoot
3

In eerste lezing (4330) zijn er geen nota's van wijzigingen en amendementen geweest.

XNoot
1

In eerste lezing (2341) zijn er wel nota's van wijzigingen en amendementen geweest.

XNoot
2

B. van den Braak, a.w., p. 279.

XNoot
3

Idem, p. 318.

XNoot
1

B. van den Braak, a.w., p. 281.

Naar boven