nr. 208B
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en de vragen
van de leden van de CDA-fractie.
Deze leden brachten naar voren dat het blijkens de memorie van toelichting
niet de bedoeling is dat een officier enkelvoudige zittingen een gerechtelijk
vooronderzoek zal vorderen, dwangmiddelen zal toepassen of nieuwe ingrijpende
opsporingsbevoegdheden zal uitoefenen terwijl in de wet alleen een verbod
is opgenomen ten aanzien van het optreden ter zitting van de meervoudige kamer.
Naar de mening van de leden van de CDA-fractie kan het optreden ter zitting
van de meervoudige kamer niet zonder meer als veel zwaarder worden gezien
dan de bevoegdheid tot het vorderen van een gerechtelijk vooronderzoek, het
toepassen van dwangmiddelen of het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden.
De leden vroegen wat de ratio is van deze regeling.
Het is primair de bedoeling dat de officieren enkelvoudige zittingen zaken
behandelen die voor de politierechter en de kantonrechter komen. Er moet dus
worden gedacht aan overtredingen, lichte misdrijven en zogeheten Mulderzaken.
Uit de aard van deze zaken vloeit reeds voort dat er bijzonder weinig gebruik
zal worden gemaakt van de bevoegdheden waarop de leden van de CDA-fractie
op doelen. Er kan daarom worden volstaan met een verbod op het optreden ter
zitting van de meervoudige kamer. Een verdere beperking van de bevoegdheden
van de officier enkelvoudige zittingen zou bovendien met zich brengen dat
per bevoegdheid moet worden bekeken of die bevoegdheid nodig kan zijn in zaken
voor de enkelvoudige kamer. Dit betekent ook dat bij elke bevoegdheidsuitoefening
door de officier enkelvoudige zittingen steeds moet worden nagegaan of hij
bevoegd handelt, hetgeen niet bevorderlijk is voor een inzichtelijke bevoegdheidsverdeling.
Met het verbod op het ter zitting van een meervoudige kamer optreden wordt
dan op een minder omslachtige wijze de bevoegdheidsbeperking vastgelegd. In
de functieomschrijving van de officier enkelvoudige zittingen is overigens
uitdrukkelijk opgenomen dat zij de opsporing leiden in enkelvoudige zaken.
De leden van de CDA-fractie vroegen ook naar het gebruik van het woord
«doorgaans» in de memorie van toelichting bij de opmerking over
het beperkte gebruik dat de officier enkelvoudige zittingen zal
maken van de toegekende bevoegdheden (blz. 5 van de memorie van toelichting).
Daarnaast vroegen zij in welke situatie het voorstelbaar is dat een officier
enkelvoudige zittingen die bevoegdheden zou uitoefenen.
Met het woord «doorgaans» wordt tot uitdrukking gebracht dat
het niet kan worden uitgesloten dat een officier enkelvoudige zittingen in
voorkomend geval gebruik moet maken van een bevoegdheid, hoewel het de bedoeling
is dat officieren enkelvoudige zittingen slechts beperkt gebruik zullen maken
van de bevoegdheden. In sommige zaken kan namelijk de precieze omvang van
de zaak, meervoudig of enkelvoudig, alleen aan het licht worden gebracht door
een gerechtelijk vooronderzoek. Om deze reden kan het niet worden uitgesloten
dat een officier enkelvoudige zittingen een gerechtelijk vooronderzoek vordert.
Mocht uit het gerechtelijk vooronderzoek toch blijken dat er sprake is van
een zaak van zodanig gewicht dat deze door een meervoudige kamer moet worden
behandeld, dan zal de officier enkelvoudige zittingen de zaak overdragen aan
een officier van justitie. Evenmin is het uitgesloten dat de officier enkelvoudige
zittingen de bewaring vordert.
Verder vroegen deze leden welke beleidsvrijheid de recherche officier
van justitie heeft bij de overdracht van zaken. De beleidsvrijheid van de
officier enkelvoudige zittingen wordt begrensd door de maximale straf die
hij voor de politierechter mag eisen (maximaal zes maanden) en de eenvoudige
aard van de zaak (zie artikel 368 van het Wetboek van Strafvordering). De
recherche officier van justitie en de hoofdofficier van justitie zullen zich
bij de verdeling van zaken aan deze grens moeten houden. Daarbij is het de
rechter die uiteindelijk beoordeelt of een zaak door een meervoudige kamer
moet worden behandeld (zie ook artikelen 369, tweede lid, en 426c van het
Wetboek van Strafvordering en blz. 6 van de nota naar aanleiding van het verslag).
Deze leden maakten zich zorgen over het mogelijkerwijs te royaal inzetten
van de officieren enkelvoudige zittingen onder druk van de omstandigheden
waardoor onvoldoende ervaren respectievelijk onvoldoende opgeleide personen
voor onverwacht hete vuren komen te staan. Fouten en misslagen zijn dan niet
uit te sluiten en dat kan weer gevolgen hebben voor het carrièreperspectief
van de betrokken officier enkelvoudige zittingen. De leden van de CDA-fractie
vroegen dan ook of de officieren enkelvoudige zittingen niet moeten worden
beschermd tegen het te royaal inzetten.
Naar mijn mening bestaan er reeds voldoende waarborgen om te voorkomen
dat officieren enkelvoudige zittingen te royaal worden ingezet onder druk
van de omstandigheden. Zoals ik eerder heb opgemerkt, bepaalt uiteindelijk
de rechter of een zaak door een meervoudige kamer moet worden behandeld. Als
een officier enkelvoudige zittingen optreedt ter zitting van een meervoudige
kamer, treedt hij niet bevoegd op. De behandeling van de zaak kan dan nietig
worden verklaard. Bovendien is in de functiebeschrijving officier enkelvoudige
zittingen vastgelegd welke zaken aan de officier enkelvoudige zitting worden
opgedragen. Daarnaast wordt de officier enkelvoudige zittingen opgeleid en
begeleid volgens een opleidingsprogramma van de Stichting Studiecentrum Rechtspleging
(SSR).
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals