26 935
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, en Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet privatisering ABP inzake de rechtspositie van personeel in dienst van door de gemeente voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen gesubsidieerde rechtspersonen die niet een school in stand houden

nr. 134a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 januari 2001

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de reacties op het wetsvoorstel. Hierbij voorzie ik de vragen die door de leden van de fracties zijn gesteld van antwoord.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af waarom regeling van de rechtspositie van de leerkrachten die in allochtone levende talen onderwijzen buiten de school, nodig is en voorts of niet spoedig verzoeken om reikwijdteverbreding aan de orde zullen zijn, die een vergelijkbare reactie behoeven. Voorts stelden deze leden de vraag waarom deze wetswijziging terzake van de rechtspositie zich beperkt tot (het onderwijs in) allochtone levende talen.

Deze vragen versta ik aldus dat als gevolg van deze wetswijziging ook op andere terreinen dan onderwijs in allochtone levende talen zou kunnen worden verzocht om de invoering van het reeds voor het onderwijspersoneel verbonden aan de scholen geldende wettelijke rechtspositionele regime.

Daarvan zal buiten dat afgebakende terrein van onderwijs in allochtone levende talen evenwel geen sprake zijn omdat de mogelijkheid van verzorging van het bekostigde basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs met de daaraan verbonden kwaliteitseisen, door andere instellingen dan scholen zich volgens de in het geding zijnde onderwijswetten beperkt tot uitsluitend het onderwijs in allochtone talen.

Mochten de bovenstaande vragen aldus dienen te worden verstaan dat wordt gevraagd of als gevolg van deze wetswijziging meer subsidieaanvragen voor onderwijs in allochtone levende talen zouden kunnen worden verwacht, dan wijs ik nog op het volgende. De keuze van de gemeente om in het kader van onderwijs in allochtone levende talen bepaalde taalgroepen te subsidiëren zal in belangrijke mate worden bepaald door de uitkomsten van de behoeftepeiling die voorafgaand aan de vaststelling van het plan inzake onderwijs in allochtone levende talen plaatsvindt onder de allochtone ouders in de gemeente. Daarnaast is het zo dat er sprake is van een in omvang genormeerd budget en er zal op gemeentelijk niveau een afweging plaatsvinden welke taalgroepen voor subsidiëring in aanmerking komen gezien het beschikbare budget.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ervoor wordt gekozen het geven van onderwijs in allochtone levende talen – indien het verzorgd wordt via door de gemeente gesubsidieerde instellingen die niet een school in stand houden – onder te brengen in aparte rechtspersonen.

Deze wetswijziging brengt inderdaad met zich dat gemeenten slechts nog die niet-schoolse instellingen voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen kunnen subsidiëren die zich blijkens de statuten uitsluitend ten doel stellen dat onderwijs te verzorgen. Niet-schoolse instellingen die nu niet alleen onderwijs in allochtone levende talen verzorgen maar ook zorgdragen voor andere activiteiten, dienen dan ook een nieuwe rechtspersoon op te richten om te kunnen worden gesubsidieerd voor onderwijs in allochtone levende talen. Op basis van de overgangsregeling, artikel V van dit wetsvoorstel, echter, zal die verplichting eerst vanaf 1 augustus 2002 op die niet-schoolse instellingen van toepassing zijn.

De wettelijke criteria ten aanzien van niet-schoolse instellingen die oalt verzorgen, sluiten zo goed aan op de criteria voor de instellingen die op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP vallen onder de werking van die wet. Om als werknemer in dienst van een privaatrechtelijke lichaam aangemerkt te worden als overheidswerknemer in de zin van de laatstgenoemde wet, is in ieder geval vereist dat het privaatrechtelijke lichaam zich het geven van onderwijs ten doel stelt en dat de hieruit voortvloeiende personeelskosten voor ten minste 51% door de overheid worden vergoed op basis van een onderwijswet.

De leden van de CDA-fractie stelden verder een aantal vragen met de strekking waarom hier niet wordt vastgehouden aan het onderscheid dat enerzijds het onderwijs in allochtone levende talen voor- en naschools (net als inschools) wordt gegeven door leerkrachten met eenzelfde rechtspositie etc. en anderzijds dat onderwijs wordt gegeven in volkshogescholen, clubhuizen dan wel een moskee of anderszins, waarin de nauwe en exclusieve band met het onderwijs wordt losgelaten. Geldt niet voor alle onderwijs in alle talen dat nagestreefd moet worden in beleid en bestuur dat in de talen onderwezen wordt door leerkrachten die qua bekwaamheid, didactiek etc. en bevoegdheid geschikt geacht worden?

De Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bieden de mogelijkheid dat onderwijs in allochtone levende talen wordt verzorgd zowel door een school als door rechtspersonen die geen school in stand hou den en naar het oordeel van de gemeenteraad in aanmerking komen voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen. Die mogelijkheid voor rechtspersonen in aanmerking te komen voor subsidiëring door de gemeente is geschapen met het oogpunt naast het bestaande aanbod van onderwijs in allochtone levende talen ruimte te scheppen voor nieuw aanbod, waaronder in de Chinese taal. De band met het onderwijs van de genoemde rechtspersonen die voor onderwijs in allochtone levende talen worden gesubsidieerd, is dan ook in de genoemde onderwijswetten verankerd, waarin ten aanzien van scholen en niet-schoolse instellingen gelijke eisen omtrent de kwaliteit van het onderwijs en de bevoegdheid van het personeel zijn opgenomen. Het ligt daarom voor de hand om te bewerkstelligen dat voor het personeel verbonden aan die rechtspersonen dat onderwijs in allochtone levende talen geeft, eenzelfde rechtspositie zal gelden.

Voorts stellen deze leden de vraag of in dit verband een definitie kan worden gegeven van de term allochtone levende talen.

Ik sluit mij aan bij de definitie die door Babylon, Centrum voor Studies van Meertaligheid in de Multiculturele Samenleving, is gegeven, te weten «talen uit het buitenland casu quo van buiten Nederland», met dien verstande dat het om levende talen dient te gaan.

De leden van de VVD-fractie vroegen welk probleem deze wet moet oplossen en of er een nieuw probleem ontstaat nu de wet weliswaar gelijke behandeling van deze leraren met de leraren in het reguliere onderwijs voorstaat, maar weer ongelijkheid bewerkstelligt met de collega's in andere vakken (zoals cultuur en muziek) in de vestigingen waarin onderwijs in allochtone levende talen buitenschools wordt gegeven.

Nu voor personeel dat in allochtone levende talen onderwijst aan niet-schoolse instellingen reeds dezelfde bevoegdheidseisen gelden en aan dat onderwijs dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld als voor dat personeel respectievelijk dat onderwijs aan de scholen, worden bij dit wetsvoorstel voor dat personeel aan niet-schoolse instellingen ook dezelfde wettelijke bepalingen inzake de rechtspositie van toepassing. Voor de reden waarom naar mijn mening deze beperkte wetswijziging geen nieuwe problemen als hierboven aangehaald tot gevolg heeft, verwijs ik naar hetgeen ik heb uiteengezet op de vraag van de leden van de CDA-fractie omtrent de reikwijdteverbreding.

Voorts vragen deze leden om hoeveel mensen het gaat in deze wet.

Het is mij niet bekend hoeveel leerkrachten in allochtone levende talen lesgeven op een niet-schoolse instelling. Het gaat naar verwachting op dit moment om een beperkt aantal mensen.

Tot slot vroegen de leden van de VVD-fractie of de gemeenten door deze wet worden beperkt in hun aanstellingsopties. Voorts merkten deze leden op dat dit onderwijs geen hoge prioriteit heeft en dus voor schrappen in aanmerking zou komen in situaties dat gemeenten hogere prioriteiten hebben. Een dergelijk beleid wordt door de wet bemoeilijkt en van het geven van een vaste aanstelling gaat een verkeerde suggestie naar deze groep uit.

Door gemeenten wordt geen onderwijs in allochtone levende talen verzorgd anders dan aan de openbare scholen. Een beperking van hun aanstellingsposities is hier dan ook niet aan de orde. Wel is het zo, dat niet-schoolse instellingen voor onderwijs in allochtone levende talen die door de gemeente worden gesubsidieerd uitsluitend onderwijs in allochtone levende talen dienen te verzorgen en dat voor het personeel verbonden aan die niet-schoolse instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel geldt.

Ik wijs voorts op de wettelijke verplichting van de betrokken gemeenteraad een plan vast te stellen inzake onderwijs in allochtone levende talen dan wel een besluit te nemen omtrent de verdeling van de middelen, een behoeftepeiling uit te voeren onder de allochtone ouders en de rijksmiddelen te besteden binnen het kader van de wet. Het stellen van prioriteiten door de gemeente kent dan ook zijn grenzen in de bestaande wetgeving.

Ten aanzien van de aanstelling van het betreffende personeel in dienst van de niet-schoolse instelling gelden overeenkomstig dit wetsvoorstel de bepalingen daaromtrent in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. De desbetreffende aanstelling kan op grond daarvan ook een tijdelijke aanstelling zijn.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven