26 258
Wijziging van de Waarborgwet 1986 met betrekking tot de uitoefening van toezicht op de naleving

nr. 10c
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG

Vastgesteld 10 juli 2001

Op dinsdag 3 juli 2001 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken1 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken, vergezeld van enige ambtenaren, over de verdere afhandeling van bovengenoemd wetsvoorstel.

Van dit overleg brengt de commissie als volgt verslag uit.

De plv. voorzitter van de commissie heet de aanwezigen welkom en schetst vervolgens de geschiedenis van de afhandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Het gewijzigd voorstel van wet werd op 11 april 2000 bij de Kamer ingediend. Het voorlopig verslag van de commissie werd op 22 mei 2000 vastgesteld.

De memorie van antwoord werd vervolgens ontvangen op 28 september 2000. Hierop volgde een nader voorlopig verslag van de commissie, vastgesteld op 24 oktober 2000. De nadere memorie van antwoord kwam vervolgens op 2 mei 2001. Uit het feit dat maar liefst elf maanden werden besteed aan beide memories van antwoord trekt hij de conclusie, dat de staatssecretaris weinig prioriteit gaf aan de afhandeling van het wetsvoorstel. Daarop zou hij graag een toelichting van de staatssecretaris ontvangen.

Voorts releveert hij dat in de nadere memorie van antwoord maar liefst zes wetswijzigingen werden voorgesteld en nog enkele andere wijzigingen werden overwogen. Dat leidde ertoe dat de commissie bij schrijven van 23 mei jongstleden om een novelle heeft gevraagd. Daarop kwam op 8 juni antwoord van de staatssecretaris, waarin op een spoedige afhandeling werd aangedrongen.

Hij herinnert eraan dat zijn fractie aanvankelijk veel voelde voor een novelle om druk op de ketel te houden, hetgeen door meer fracties werd gedeeld. De aangekondigde wetswijzigingen zijn immers volgens het bedrijfsleven van eminent belang. Er dient derhalve grote haast te worden gemaakt met de wetswijzigingen die de staatssecretaris in de nadere memorie van antwoord aankondigde, inclusief de tariefstelling. Deze moet immers anders worden geregeld, zeker als een tweede keuringsinstituut wordt toegelaten.

Tot slot benadrukt hij dat thans vooral de procedure aan de orde is en niet zozeer de inhoudelijke kant van de zaak.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks) releveert dat haar fractie en ook andere fracties er niet veel voor voelen om een wetsvoorstel te behandelen waarbij al bij voorbaat veel wijzigingen zijn aangekondigd.

De staatssecretaris stelt het op prijs dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om met de commissie van gedachten te wisselen over de procedure.

Hij memoreert dat de opstelling van de memories van antwoord zo lang heeft geduurd vanwege de beperkte ambtelijke capaciteit op het ministerie van Economische Zaken voor dit soort specialistische dossiers. Dat laat onverlet dat de kritiek van de Kamer op de lange afhandelingsduur terecht is, want een termijn van 11 maanden is veel te lang. Daarvoor biedt hij dan ook zijn verontschuldigingen aan.

Voorts geeft hij te kennen dat hij in principe geen bezwaar heeft tegen het opstellen van een novelle, inclusief de aangekondigde wijzigingsvoorstellen, ware het niet dat dit een aantal ingrijpende praktische consequenties heeft. Ten eerste zou dan het overleg met de brancheorganisaties opnieuw moeten worden gevoerd. Ten tweede zou dan de notificatieprocedure in Brussel moeten worden gevolgd. Een en ander zou dan zeker tot twee jaar vertraging leiden. Intussen staat de praktijk niet stil en blijven het toezicht en de keuring in één hand. De huidige monopoliesituatie blijft dan gehandhaafd, hetgeen mogelijke nieuwe toetreders tot de markt zal afschrikken. Thans is één aspirant-waarborginstelling serieus geïnteresseerd, maar deze zal hoogstwaarschijnlijk afhaken als de huidige situatie nog twee jaar wordt gecontinueerd. Het is van belang om deze factor in de beschouwingen te betrekken.

Derhalve stelt hij voor om het voorliggende wetsvoorstel zo snel mogelijk af te handelen. Daarnaast zal onmiddellijk worden gewerkt aan het opstellen van de aangekondigde wijzigingsvoorstellen, inclusief de bijbehorende notificatieprocedure. Bij deze procedure van 2 à 2,5 jaar kan dan tevens de evaluatie van de nieuwe Waarborgwet worden betrokken, die twee jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden. Voordeel van deze procedure is dat op korte termijn voor alle betrokken partijen zekerheid ontstaat over de scheiding van keuring en toezicht, hetgeen regering en Kamer van belang achten. WaarborgHolland kan dan het toezicht afstoten en zich op de internationale markt begeven. Verispect BV kan dan beginnen met zijn toezichtwerkzaamheden. De aspirant-waarborginstelling kan voorts de voorbereidingen voor toetreding voortzetten, hetgeen dan snel kan worden afgerond.

Tot slot memoreert hij dat met zijn voorstel de thans voorliggende wijziging van de Waarborgwet per 1 januari 2002 kan ingaan, althans als de Kamer het voorstel in september aanneemt. Tevens wordt dan vanaf heden de procedure in werking gesteld voor het verwerken van de wijzigingsvoorstellen via een aanpassing van die nieuwe wet, waarmee zo'n 1,5 à 2 jaar is gemoeid. Deze voorstellen kunnen dan medio 2004 bij de Tweede Kamer worden ingediend, inclusief de toegezegde evaluatie van de nieuwe Waarborgwet.

De heer Stevens (CDA) vindt het op zichzelf geen excuus om de reden voor de vertraging te wijten aan het gebrek aan ambtelijke capaciteit, want de wetgever kan zijn eigen prioriteiten stellen. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om prioriteiten te stellen.

Verder verwacht hij dat overleg met de brancheorganisaties over een novelle niet al te lang behoeft te duren, gezien het overleg dat reeds in het kader van het nu voorliggende wetsvoorstel heeft plaatsgevonden. Hij begrijpt ook niet waarom een volledige notificatieprocedure van twee jaar zou zijn vereist bij een wetsvoorstel waarop in het kader van een novelle wijzigingen van ondergeschikt belang worden voorgesteld. Hij kan zich niet voorstellen dat er geen andere mogelijkheden zouden zijn. Wellicht is het bijvoorbeeld mogelijk om bepaalde artikelen niet in werking te laten treden.

Tot slot geeft hij aan dat de toezegging van de staatssecretaris weinig kracht heeft, omdat alsdan een nieuw kabinet is aangetreden dat niet aan de toezegging gebonden is. Hij is dan ook niet overtuigd van het nut van de procedure die de staatssecretaris voorstelt.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD) stelt de vraag aan de orde of na ommekomst van de evaluatie en daaruit voortvloeiende wijzigingen niet opnieuw de notificatieprocedure moet worden gevolgd.

De staatssecretaris herhaalt dat de opgetreden vertraging bepaald niet fraai was. Feit is echter dat sprake is van een permanente druk op de wetgevingscapaciteit van het departement, waardoor keuzen moeten worden gemaakt. Dat had echter niet mogen betekenen dat de afhandeling van de zijde van het departement zo lang heeft geduurd.

Hij bevestigt voorts dat het overleg met de brancheorganisaties over een novelle vrij snel zou kunnen zijn afgerond. Het is hem echter niet mogelijk om de notificatieprocedure in Brussel te versnellen, zeker nu er nog steeds sprake is van een ontwerp-richtlijn edelmetalen werken. De praktijk leert ook dat deze procedure 1,5 tot 2 jaar vergt.

Vervolgens attendeert hij erop dat hij regelmatig uitspraken doet die hijzelf niet meer kan waarmaken, aangezien zij op een periode betrekking hebben die na de huidige kabinetsperiode ligt. Een volgend kabinet, ook de volgende staatssecretaris van Economische Zaken, neemt echter het gehele dossier over, inclusief de toezeggingen die daarbij zijn gedaan. Dat geldt zeker voor toezeggingen die aan de volksvertegenwoordiging zijn gedaan.

Tot slot zegt hij toe schriftelijk informatie te zullen verstrekken over de notificatieprocedure.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks) vraagt of het voorliggende wetsvoorstel ook de notificatieprocedure heeft doorlopen.

Mevrouw Van Spronssen (Economische Zaken) antwoordt dat het onderhavige wetsvoorstel alleen de scheiding tussen toezicht en keuren behelst en derhalve niet aan deze procedure behoefde te worden onderworpen. Ook de tariefstelling behoeft niet te worden genotificeerd. Alleen technische wijzigingen die eventueel handelsbarrières kunnen opwerpen, dienen in Brussel te worden genotificeerd.

De heer Stevens (CDA) begrijpt dat dit de algemene artikel-85-notificatie betreft. Als het kabinet van opvatting is dat de ondergeschikte wijzigingen niet in strijd zijn met het Europese concurrentierecht, dan kan het ook besluiten om de voorstellen niet voor notificatie aan te bieden. Het verbaast hem immers dat het wetsvoorstel op zich niet behoeft te worden genotificeerd, maar ondergeschikte wijzigingen wel.

De voorzitter wijst er nog op dat de Europese Commissie de afschaffing van de negatieve toleranties juist toejuicht. Zou het voorstel tot afschaffing dan toch voor notificatie moeten worden aangemeld?

Mevrouw Van Spronssen antwoordt dat ook dat voor notificatie moet worden aangemeld. Alle technische wijzigingen moeten immers voor notificatie worden aangemeld, zelfs als sprake is van een verruiming van mogelijkheden. Daar komt bij dat het opheffen van de negatieve toleranties leidt tot een stringentere regelgeving. Feit is echter ook dat de negatieve toleranties niet voorkomen in de ontwerp-richtlijn.

Ook geeft zij nog te kennen dat het niet mogelijk is om bepaalde artikelen buiten werking te stellen. De artikelen zijn immers al in werking.

Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD) vraagt of het overleg met de brancheorganisaties over hun wensen al is gestart.

Mevrouw Van Spronssen antwoordt dat dit nog niet officieel is gestart.

De staatssecretaris deelt mee dat hem evenwel bekend is wat de wensen van de brancheorganisaties zijn. Daarom verwacht hij ook dat het overleg daarover snel kan zijn afgerond.

Hij herhaalt desgevraagd zijn toezegging dat de Kamer zo spoedig mogelijk een brief krijgt over de notificatieprocedure als zodanig. Daarnaast zal in de brief worden ingegaan op alle aspecten die te maken hebben met een mogelijke notificatieprocedure, gerelateerd aan de wijzigingsvoorstellen die al bekend zijn of die worden voorzien. Tevens zal dan worden ingegaan op de vraag van mevrouw Kneppers-Heijnert over de eventuele gevolgen van de evaluatie.

De voorzitter verzoekt de staatssecretaris om zo spoedig mogelijk al zijn toezeggingen van vandaag schriftelijk te bevestigen.

De staatssecretaris deelt mee daartoe bereid te zijn.

De heer Stevens (CDA) gaat ervan uit dat de commissie pas na kennisneming van deze schriftelijke informatie besluit over de verdere procedure.

De voorzitter begrijpt dat de staatssecretaris een en ander met de grootst mogelijke spoed zal afhandelen. Het is zaak als de staatssecretaris dat ook schriftelijk bevestigt.

Tot slot benadrukt hij dat de toegezegde schriftelijke informatie ruim vóór 11 september aanstaande, waarop de commissie een nadere procedurevergadering heeft, bij de commissie moet zijn binnengekomen.

De staatssecretaris zegt dat toe. In zijn brief zal ook worden ingegaan op de heden genoemde termijnen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Luijten

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Stevens (CDA), Van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA (plv.voorzitter), Bierman (OSF), Wöltgens (PvdA), Luijten (VVD) (voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Doesburg (PvdA), Kneppers-Heijnert (VVD).

Naar boven