26 258
Wijziging van de Waarborgwet 1986 met betrekking tot de uitoefening van toezicht op de naleving

nr. 10a
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 24 oktober 2000

De memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Deze leden constateerden dat enkele vragen niet of niet naar tevredenheid zijn beantwoord.

Zo wordt wel uitvoerig ingegaan op het verschil tussen vaststellen en goedkeuren van de tarieven, maar het waarom van de jaarlijkse goedkeuring ontgaat hen ten enenmale. Het zou kunnen zijn dat de periode, gelegen tussen 1987 en heden, daartoe aanleiding zou geven, maar dat lijkt geenszins het geval. Behalve een verzwaring van administratieve lasten voor Waarborg Holland en voor het ministerie is het immers niet denkbeeldig dat een jaarlijkse goedkeuring verstorend werkt op de marktwerking als zodanig en eveneens op de concurrentieverhouding met omringende landen. Zouden maximumtarieven, zoals deze bijv. gelden in het Verenigd Koninkrijk, deze problematiek niet veel adequater kunnen oplossen?

In dit kader is de vraag in het voorlopig verslag naar het waarom van deze aanmerkelijk verzwaarde goedkeuringsprocedure, zulks vergeleken met bijv. Elektriciteits- en Gaswet, in het geheel niet beantwoord. Daarom zeiden deze leden behoefte te hebben aan een nadere en duidelijke motivering, mede in het licht van de vermindering van taken van Waarborg Holland en eventuele nieuwe bedrijven op deze markt, immers de handhaving valt weg.

De staatssecretaris zegt in de memorie van antwoord dat er uit oogpunt van prioriteitstelling en vanwege de inzet van het ambtelijk apparaat voor is gekozen om geen voorstellen op te nemen tot wijziging van te notificeren technische voorschriften. De leden van commissie achtten dit een motivering, die ten enenmale voorbijgaat aan de belangen van degenen die met deze wet te maken krijgen, hetzij in keurende zin, hetzij als producent dan wel consument.

Of verwacht de staatssecretaris problemen met andere landen, als tot notificering zou worden overgegaan?

De negatieve gehaltespeling is inmiddels overleefd en het bedrijfsleven wenst een regeling die het vrije handelsverkeer niet in de weg staat. In dit kader is de brief van de Europese Commissie, d.d. 26-11-98, van L. Gonzáles Vaque aan de Federatie Goud en Zilver, zeer duidelijk.1 De staatssecretaris verwijst in dit kader ook naar het CCM-keurteken ingevolge het Verdrag van Wenen. De leden van de commissie achtten dat verdrag geen legitimatie voor sterk verouderde nationale wetgeving.

Verder is de vraag in het voorlopig verslag naar de juridische houdbaarheid van het advies van prof. Sevenster in het geheel niet beantwoord. Deze leden zouden gaarne een gedegen juridisch onderbouwd antwoord ontvangen op alle aan de orde gestelde kwesties.

De voorzitter van de commissie,

Luijten

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Stevens (CDA), Van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA (plv.voorzitter), Bierman (OSF), Wöltgens (PvdA), Luijten (VVD) (voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Doesburg (PvdA), Kneppers-Heijnert (VVD).

XNoot
1

Deze brief is ter kennis gebracht van de staatssecretaris en ter inzage gelegd op het Centraal informatiepunt onder griffie nr. 125 572.2.

Naar boven