nr. 10a
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1
Vastgesteld 24 oktober 2000
De memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding tot het
maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Deze leden constateerden dat enkele vragen niet of niet naar tevredenheid
zijn beantwoord.
Zo wordt wel uitvoerig ingegaan op het verschil tussen vaststellen en
goedkeuren van de tarieven, maar het waarom van de jaarlijkse goedkeuring
ontgaat hen ten enenmale. Het zou kunnen zijn dat de periode, gelegen tussen
1987 en heden, daartoe aanleiding zou geven, maar dat lijkt geenszins het
geval. Behalve een verzwaring van administratieve lasten voor Waarborg Holland
en voor het ministerie is het immers niet denkbeeldig dat een jaarlijkse goedkeuring
verstorend werkt op de marktwerking als zodanig en eveneens op de concurrentieverhouding
met omringende landen. Zouden maximumtarieven, zoals deze bijv. gelden in
het Verenigd Koninkrijk, deze problematiek niet veel adequater kunnen oplossen?
In dit kader is de vraag in het voorlopig verslag naar het waarom van
deze aanmerkelijk verzwaarde goedkeuringsprocedure, zulks vergeleken met bijv.
Elektriciteits- en Gaswet, in het geheel niet beantwoord. Daarom zeiden deze
leden behoefte te hebben aan een nadere en duidelijke motivering, mede in
het licht van de vermindering van taken van Waarborg Holland en eventuele
nieuwe bedrijven op deze markt, immers de handhaving valt weg.
De staatssecretaris zegt in de memorie van antwoord dat er uit oogpunt
van prioriteitstelling en vanwege de inzet van het ambtelijk apparaat voor
is gekozen om geen voorstellen op te nemen tot wijziging van te notificeren
technische voorschriften. De leden van commissie achtten dit een motivering,
die ten enenmale voorbijgaat aan de belangen van degenen die met deze wet
te maken krijgen, hetzij in keurende zin, hetzij als producent dan wel consument.
Of verwacht de staatssecretaris problemen met andere landen, als tot notificering
zou worden overgegaan?
De negatieve gehaltespeling is inmiddels overleefd en het bedrijfsleven wenst een regeling die het vrije handelsverkeer niet in de weg staat.
In dit kader is de brief van de Europese Commissie, d.d. 26-11-98, van L. Gonzáles
Vaque aan de Federatie Goud en Zilver, zeer duidelijk.1 De staatssecretaris verwijst in dit kader ook naar het CCM-keurteken
ingevolge het Verdrag van Wenen. De leden van de commissie achtten dat verdrag
geen legitimatie voor sterk verouderde nationale wetgeving.
Verder is de vraag in het voorlopig verslag naar de juridische houdbaarheid
van het advies van prof. Sevenster in het geheel niet beantwoord. Deze leden
zouden gaarne een gedegen juridisch onderbouwd antwoord ontvangen op alle
aan de orde gestelde kwesties.
De voorzitter van de commissie,
Luijten
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Stevens (CDA), Van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx
(GL), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA (plv.voorzitter), Bierman (OSF), Wöltgens (PvdA), Luijten (VVD) (voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Bierman-Beukema toe Water
(VVD), Doesburg (PvdA), Kneppers-Heijnert (VVD).
XNoot
1Deze brief is ter kennis gebracht van de staatssecretaris en ter inzage
gelegd op het Centraal informatiepunt onder griffie nr. 125 572.2.