23 9821
Voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout)

26 9982
Voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van het Voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout)

nr. 173
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER3

Vastgesteld 19 december 2000

Het voorbereidend onderzoek van deze wetsvoorstellen heeft de vaste commissie voor Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aanleiding gegeven zowel de initiatiefneemster als de regering de navolgende opmerkingen en vragen voor te leggen.

De leden van de CDA-fractie, zich allereerst richtend tot de initiatiefneemster, deelden mee met waardering te hebben kennis genomen van de grote inspanningen van mevrouw Vos (en eerder de heer van Ojik) om het schandaal van de onomkeerbare vernietiging van oerbos te bestrijden. Zij scharen zich volledig achter de doelstelling van deze inzet. Zij hadden ook nauwgezet de pogingen gevolgd sedert 1992 om een brug te slaan tussen een wettelijke voorziening in Nederland, die ook nog realiseerbaar moet zijn, en een mondiaal probleem, en dat binnen een bestaand systeem van Europese en mondiale regelgeving. De talrijke aanpassingen in het voorliggend initiatief-wetsontwerp wijzen zowel op een grote tegemoetkomendheid van de zijde van de initiatiefneemster als op het hoge ambitieniveau van deze wetgeving. Die aanpassingen hebben o.a. geleid tot het opgeven van het oorspronkelijke doel, namelijk een wettelijk verbod op de import van de invoer van tropisch hout, dat niet op duurzame wijze is geproduceerd. De leden van de CDA-fractie vroegen zich daarmee af, of de kern van de bedoeling van een wettelijke maatregel niet is aangetast. Het wetsvoorstel hield namelijk de keuze in om in ons land niet door middel van de combinatie van zelfregulering en vrijwillig consumentengedrag dit probleem aan te pakken, maar door middel van een harde en van overheidswege afdwingbare bestrijding. Toen duidelijk werd, dat een wettelijk verbod op invoer als Nederlandse Alleingang onmogelijk was, en daarmee de voorziene derde fase verviel, had volgens deze leden opnieuw ter discussie moeten worden gesteld of de reductie tot certificering nu juist niet had moeten leiden tot het andere, vrijwillige en zelfreguleringsspoor. Is de initiatiefneemster daarbij niet van mening dat in een aantal gevallen wettelijke sanctioneringen niet een pure aanvulling zijn op vormen van zelfregulering, maar daar juist schadelijk voor kunnen zijn?

Intussen zijn de zeer negatieve resultaten van de notificatie bij de Europese Commissie bekend geworden tesamen met de suggestie van de staatssecretaris van Economische Zaken, dat het overweging zou verdienen, dat de initiatiefneemster op grond van de gebezigde kwalificaties in overleg zou treden met de betrokken Europese autoriteiten teneinde na te gaan of het onderhavige wetvoorstel eigenlijk wel uitvoerbaar is. Is de initiatiefneemster bereid om op deze suggestie in te gaan? Wat is haar opinie in dit stadium over de gebezigde kwalificaties en blijft zij bij haar mening, dat de oorspronkelijke adviezen van haar juridische adviseurs valabel blijven?

Hoe groot schat zij in het licht van deze kwalificaties de kansen van een contraseign van de Nederlandse regering?

Hoe groot acht zij, nu de Commissie zich zo duidelijk heeft uitgesproken, de kans op een procedure bij het Hof en de daaraan verbonden schadeclaims als dit voorstel wel kracht van wet zou krijgen?

Zou het niet wijs zijn om de suggestie van de staatssecretaris te volgen en eerst het gesprek te hebben met de Commissie om te zien of een vervolg van de behandeling van deze wetsvoorstellen zinvol is?

Aan de wetsvoorstellen ligt de vooronderstelling ten grondslag, dat een vrijwillige certificering, zelfregulering en een daarop afgestemd consumentengedrag in hun onderlinge combinatie minder effectief zouden zijn dan een wettelijk certificeringsgebod. Kan de initiatiefneemster aangegeven (of laten aangeven), of die overwegingen acht jaar na het initiatief nog even valabel zijn, in het licht van de akkoorden tussen b.v. de Stichting Keurmerk en de Forest Stewart Council? Kan aangegeven worden, of zich in die acht jaren wijzigingen en verbeteringen in de gewraakte praktijk hebben voorgedaan?

Kan aangegeven worden, wat het Nederlandse aandeel is op dit moment in de totale handel in de te verbieden producten?

Hoe staat de initiatiefneemster tegenover de stelling, dat de onmogelijkheid van certificering van gerecyclde producten en van gerecycled papier zou kunnen leiden tot een bestraffing van de jarenlange inspanningen om hergebruik en dus duurzaamheid te bevorderen bij de genoemde producten en dit in combinatie met de stelling, dat een uitzonderings-Amvb niet verenigbaar is met deze wetsvoorstellen?

De leden van de CDA-fractie deelden mee kennis te hebben genomen van de talrijke, uiterst negatieve reacties van houtproducerende landen bij de notificatieprocedure. Die negatieve reacties zijn op zich niet verwonderlijk, maar deze leden zijn van mening, dat een categorie nadere aandacht verdient, nl. die gevallen, waarin gesteld wordt, dat de Nederlandse houding juist contraproductief is ten aanzien van aanzienlijke processen van verbetering van de controles, ontwikkeling van duurzame productiemethoden, kap- en exportverboden in de betrokken ontwikkelingslanden zelf. Is de initiatiefneemster niet beducht, dat ook hier en dan nog in versterkte mate geldt, dat de eigen initiatieven van de ontwikkelingslanden en hun vormen van zelfregulering gebruskeerd kunnen worden door een eenzijdige Nederlandse maatregel? Heeft de initiatiefneemster er kennis van genomen, en kan zij zich voorstellen, dat eenzijdige wettelijke maatregelen als beledigend worden ervaren en uiteindelijk contraproductief kunnen zijn?

Als de notificatie-procedure bij de Europese Commissie al tot zulke negatieve reacties leidt, is het dan niet verwachtbaar, dat ook vanuit WTO-verband zeer ernstige bezwaren zullen worden ingebracht? En zal dit dan niet leiden tot een aantasting van de Nederlandse inzet, die b.v. op de Conferentie in Rio en in Montreal zo sterk was terzake milieusparende maatregelen?

In de behandeling in de Tweede Kamer is onduidelijkheid blijven bestaan over de reikwijdte van de Amvb, die de basis is voor de verschillende toetsingen terzake de effecten van de wetgeving. Een precieze uitspraak van de initiatiefneemster terzake haar verwachtingen is gewenst met het oog op de wijze, waarop de regering later de Amvb gaat formuleren.

De leden van de CDA-fractie zouden van de regering gaarne antwoord ontvangen op de volgende vragen.

Nu ook de staatssecretaris van Economische Zaken in navolging van eerdere twijfels, die bespeurbaar waren in de reacties van zijn voorgangster, zijn grote vragen bij het initiatief wetvoorstel niet kon verhullen, moet gewezen worden op de opmerkingen van de minister van VROM bij de behandeling in de Tweede Kamer, die op een positieve benadering van de regering duidden en waarbij met verwijzing naar de lichaamstaal van de voorgangster van de staatssecretaris ook haar houding werd inbegrepen. Wat vindt de regering nu echt van dit initiatief-wetsvoorstel en hoe moeten deze leden de tegenstrijdige uitingen duiden?

Ziet de regering geen andere en betere mogelijkheden om in Europees en WTO-verband nog eens extra aandacht aan deze materie te besteden en wat kan die acties inhouden? Heeft de regering in dit verband aanleiding gezien of ziet zij aanleiding tot consultaties met de zg. DOV-partners en als zij dat niet heeft gedaan, waarom is dit niet gebeurd?

Zou de regering mogelijkheden zien om bijv. door middel van fiscale en andere maatregelen een positieve stimulering van het gebruik van duurzaak geproduceerd hout te bevorderen en zo een steen bij te dragen aan het proces van zelfregulering?

De leden van de VVD-fractie merkten op met verwondering kennis te hebben genomen van de wetsvoorstellen. Alvorens aan de mondelinge beraadslaging over deze wetsvoorstellen deel te nemen hebben de leden behoefte aan antwoorden op de volgende vragen:

Waarom wordt aan een controversieel wettelijk kader de voorkeur gegeven, terwijl uitbreiding van zelfregulering voor de hand ligt?

Waarom wordt de positie van FSC zo centraal gesteld waar in ons land beschikt kan worden over de Stichting Keurhout?

Op 8 oktober jl. heeft de Europese Commissie (wederom) kenbaar gemaakt dat het aangemelde voorstel een ongerechtvaardigde belemmering kan opwerpen op grond van de artikelen 28 t/m 30 van het EG-verdrag. Zij verzoekt de Nederlandse autoriteiten contact met haar op te nemen en deze kwestie te bespreken, gezien de felle reacties die dit voorstel zowel binnen als buiten de Europese Unie heeft opgeroepen. Heeft dit gesprek al plaats gevonden en zo ja, met welke uitkomst? Zo nee, is de initiatiefneemster voornemens dit gesprek op korte termijn te voeren en daarover ruim vóór de plenaire behandeling te rapporteren?

In artikel 9.2.1b kunnen producten worden uitgezonderd. Kan worden aangegeven aan welke producten wordt gedacht?

Kan een nader inzicht worden gegeven in de wijze van handhaving en de daarmee gepaard gaan de kosten?

Kunnen de resultaten van de toetsingen met name de bedrijfseffectentoets (BET) en de handhaafbaarheid door of vanwege de ministeries van Justitie, VROM of Economische Zaken conform de afspraken over het Gezamenlijk Steunpunt Voorgenomen Regelgeving en die van ACTAL vóór behandeling bekend zijn?

Kan worden ingegaan op de positie van degene die ex artikel 9.6.3 als eerste het houten product in de handel brengt, ten opzichte van mogelijke aansprakelijkheidstelling door partijen verder in de keten?

Kan het gestelde in artikel 9.9.3 geen blanco cheque betekenen die de importeur aan de instelling dient af te geven?

Betekent de ruime omschrijving van artikel 9.14 niet in de praktijk dat altijd een dergelijk verzoek zal worden gedaan?

De leden van de PvdA-fractie deelden mee ten volle de intentie van de initiatiefneemster van deze wetsvoorstellen om te komen tot een verbetering van de productie van hout te ondersteunen. De noodzaak om de roofbouw van bossen en met name de ingrijpende veranderingen in tropisch regenwoud tegen te gaan wordt door deze leden volledig onderschreven.

Over de doelen van het initiatief bestaat daarom geen twijfel of onduidelijkheid. Wel hebben deze leden zich afgevraagd of de belangrijkste oorzaak van de afbraak van tropisch regenwoud inderdaad is gelegen in de export van hout vanuit die tropische gebieden naar de geïndustrialiseerde wereld. Een actief landbouwkundig verbeteringsprogramma, waarbij via productiviteitsverhoging in de betere gebieden, doorgaans dankzij de inzet van externe inputs, zal de sterke areaalvermindering van het tropisch regenwoud wellicht beter tegengaan dan de regulering van de houtwinning. Heeft de indienster van dit wetsvoorstel dat overwogen?

Die overweging is des temeer van belang nu blijkt dat de invoering van deze wetsvoorstellen op zo veel bezwaren stuit van de lidstaten van de Europese Unie en overige landen. De intenties worden onderschreven, doch de handelsbeperkingen die worden opgelegd, worden onaanvaardbaar geacht. Voorts wordt de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de voorstellen betwijfeld. Kan de indienster die twijfels wegnemen?

De praktische bezwaren die voor verschillende vertegenwoordigers van het georganiseerde bedrijfsleven naar voren worden gebracht, worden gekarakteriseerd door grote twijfels over de controleerbaarheid en er wordt zelfs betoogd dat de beoogde verbetering van de invoer van goed bosbouwkundig voortgebracht hout niet wordt gerealiseerd en substitutie door meer milieubelastende grondstoffen gaat plaatsvinden. Kan de indienster die bezwaren weerleggen?

Tenslotte vroegen de leden van de PvdA-fractie of gelet op het voorgaande niet sterk moet worden geijverd voor de verbetering en stimulering van de reeds op vrijwillige basis ontwikkelde milieukeuren zoals het houtkeur. De bevordering daarvan heeft geen gevolgen voor de marktverhoudingen en zal wellicht steun kunnen krijgen van meerdere lidstaten van de Europese Unie.

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op met enige bewondering de hardnekkigheid en het doorzettingsvermogen van de initiatiefneemster te hebben gadegeslagen om tegen de harde wind in van vele gevestigde belangengroepen, die zich goed hebben georganiseerd en tegen de gure wind in van de voorstanders van een ongereguleerde vrije markt dit bescheiden wetsvoorstel door te kunnen zetten. Bescheiden omdat het aanvankelijke standpunt van een importverbod op fout hout niet op een meerderheid kon rekenen en ook de invoeringstermijn werd verlaat. Er wordt nu gekoerst op labelling van hout om zo de consumentenvrijheid te vergroten. Het lijkt er op alsof de urgentie van het broeikasbeleid nog niet bij iedereen is doorgedrongen. Dit leidt meteen tot de eerste vraag: kan de indienster aangeven hoe haar wetsvoorstel bijdraagt aan een klimaatbeleid en het aan tegengaan van het broeikaseffect?

Het was de leden van de fractie van GroenLinks opgevallen, dat veel reacties spreken over het niet effectief zijn van beoogde labels. Aan de andere kant stellen veel briefschrijvers, dat de twee labels tot grote economische consequenties leiden en er zelfs toe leiden dat hout in een ongunstige positie geraakt t.o.v. andere producten. Deze twee beweringen van de tegenstanders kunnen niet allebei waar zijn. Hoe kijkt de initiatiefneemster aan tegen deze strijdigheid in de argumentatie van de tegenstanders?

Door veel brievenschrijvers wordt beweerd, dat vrijwillige certificering zoveel effectiever is dan een verplicht label. Kan de indienster nog eens aangeven wat precies de resultaten zijn van het vrijwillige beleid tot nu toe en ook cijfermatig aangeven hoe het officiële regeringsbeleid in haar nota Tropisch regenwoud kwantitatief is bereikt?

Veel discussie gaat over de FSC-criteria. Door veel brievenschrijvers wordt dit zwaar gekritiseerd. Dit zou een verzameling van willekeurige particulieren zijn. Kan de initiatiefneemster aangeven wie de initiatiefnemers van het FSC-keurmerk zijn, wat hun criteria precies inhouden en wat de inhoudelijke verschillen zijn met keurhout en het PEFC-systeem?

In de ogen van deze leden is dat FSC-keurmerk kennelijk niet zo willekeurig en ook niet zo ingewikkeld om te behalen als men ziet, dat de grootste bosbeheerder in Nederland, te weten Staatsbosbeheer, al haar hout onder het FSC-keurmerk kan aanbieden. Was dat echt zo'n grote inspanning voor SBB en wat waren voor haar de financiële consequenties, die door velen zo worden gevreesd?

Cruciaal is de inschatting van het bedrijfsleven, dat de consument niet wenst te betalen voor goed hout. Dit staat haaks op een Europees onderzoek waaruit blijkt, dat 40% van de consument bereid is om meer te betalen voor goed hout, d.w.z. hout uit duurzaam beheerde bossen.

Zou het niet zo kunnen zijn, dat wegens de onduidelijkheid en het niet bestaan van eenduidige keurmerken de consument de daad niet bij het woord voegt en de verplichte labelling als het ware de consument helpt zich als verantwoordelijke wereldburger te gedragen?

Door de EC wordt nog steeds bezwaar gemaakt tegen onderhavig wetsvoorstel. Wat is de inschatting van de indienster over de verdere gang van zaken en de uiteindelijke slagingskans nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel zou hebben aanvaard?

Wat is de reactie van de initiatiefneemster op de reactie van de van de Europese Commissie op de reactie van de Nederlandse autoriteiten op eerder commentaar van de Europese Commissie, gegeven in het kader van de notificatie van het initiatiefvoorstel?

Is het waar dat de Europese Commissie in haar oorspronkelijke reactie het doel van het wetsvoorstel expliciet als rechtmatig had aangemerkt terwijl de Europese Commissie in haar recente reactie juist de rechtmatigheid van het doel ter discussie stelt?

Kan de initiatiefneemster duidelijk maken welke milieubescherming met de voorgestelde maatregel wordt beoogd? Wat is het verband tussen de bescherming van bossen en het Nederlandse resp. communautaire belang?

Welke instantie is objectief bevoegd te oordelen over strijdigheid met EU-regels?

Kan al worden aangegeven welke producten onder de wetgeving zullen vallen en welke zullen worden uitgezonderd? Wat is tot nu toe hierover geregeld?

Waarop baseert het bedrijfsleven zijn recente waarschuwingen over extreme en buitenproportionele bedrijfseconomische en administratieve lasten?

De leden van de fractie van D66 zeiden met gemengde gevoelens te hebben kennis genomen van de voorliggende initiatiefwetsvoorstellen.

De leden van de fractie van D66 kunnen zich geheel en al achter de doelstelling van de wetsvoorstellen scharen. Het is onmiskenbaar dat het huidige tempo van ontbossing op termijn in velerlei opzichten desastreuze gevolgen zal hebben voor het mondiale milieu. De noodzaak om zonder dralen structurele stappen te zetten in de richting van duurzaam geproduceerd hout achten deze leden aanwezig. Er ligt hier een directe relatie met het streven om de CO2 uitstoot aan banden te leggen. Het klimaat wacht niet op intenties, het gaat om daden.

Tegen deze achtergrond betreuren de leden van de fractie van D66 dan ook dat van de zijde van de Europese Commissie tegen de voorliggende wetsvoorstellen de nodige bezwaren zijn ingebracht. De leden die hier aan het woord zijn brengen in herinnering dat juist op verzoek van de Eerste Kamer het wetsvoorstel op 17 juli 1998 in EU-kader en op 26 augustus 1998 in WTO-kader is genotificeerd. Het is niet zonder betekenis te noemen dat de Europese Commissie inmiddels te kennen heeft gegeven te persisteren bij haar standpunt dat het aangemelde voorstel een ongerechtvaardigde belemmering kan opwerpen voor het vrije verkeer van goederen, die dus verboden is op grond van de artikelen 28 tot en met 30 van het EG-verdrag. De leden van de fractie van D66 vernemen gaarne van initiatiefneemster een reactie op dit standpunt. Deze leden hadden graag gezien dat over dit belangrijke punt een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie voorgelegd zou kunnen worden. Hoe staat indienster tegenover deze suggestie en in hoeverre zou bijvoorbeeld een nader advies aan de Raad van State op dit springende punt helderheid kunnen verschaffen? Wat is overigens het oordeel van de regering op deze aangevoerde strijdigheid met het EG-verdrag?

De Commissie heeft in haar reactie het verzoek gedaan aan de Nederlandse autoriteiten om contact op te nemen om rond de tafel te gaan zitten en deze kwestie te bespreken. Het ligt in de rede dat indienster betrokken is bij dit overleg. Is zij bereid in dat overleg na te gaan onder welke voorwaarden de Europese Commissie wél ruimte ziet in te stemmen met het wetsvoorstel? Is het denkbaar dat de Europese Commissie tot een ander oordeel zou komen indien het voorstel bijvoorbeeld beperkt blijft tot een positief keurmerk het groene label en dus het negatieve keurmerk het rode label achterwege blijft?

Kan de initiatiefneemster nog eens kwantificeren welke effecten zij verwacht van de voorgestelde verplichte certificering. In hoeverre worden de te verwachten effecten naar het oordeel van de indienster te niet gedaan wanneer louter het groene label zou worden ingevoerd? Wegen, alles afwegende, de mogelijke voordelen van het rode keurmerk op tegen de daaraan verbonden administratieve en uitvoeringstechnische lasten? Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel heeft indienster betoogd dat het dubbele keurmerk rood en groen waardevol is voor de consument. Op basis van welke informatie en onderzoeken baseert initiatiefneemster de kennelijke verwachting dat het dubbele keurmerk de consument tot een beter aankoopgedrag brengt dan het enkele groene keurmerk? Zijn er nog andere argumenten aan te voeren voor het dubbele keurmerk?

De leden van de RPF/GPV-fractie, mede sprekend namens de SGP-fractie, merkten op volledig achter de doelstelling van het wetsvoorstel te staan, maar wel enkele vragen aan de indienster te hebben.

Deze leden hebben, aan de hand van de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken van 26 oktober jl., geconstateerd dat de EU-Commissie nog steeds van mening is dat de voorstellen in strijd zijn met de artikelen 28–30 van het EU-Verdrag. De EU-Commissie wil deze kwestie met de Nederlandse autoriteiten bespreken. Deze leden zijn van mening dat de uitkomsten van een dergelijke bespreking van grote betekenis zijn voor de beoordeling van het wetsvoorstel. Heeft de bedoelde bespreking al plaatsgevonden, en zo ja, wat was het resultaat? Acht de initiatiefneemster het mogelijk het wetsvoorstel zodanig te wijzigen dat de EU-Commissie tot een positief oordeel komt?

Mocht het Europese Hof van Justitie tot de conclusie komen dat het voorstel, als het tot wet is verheven, inderdaad strijdig is met het Verdrag, zijn dan schadeclaims te verwachten? Moet in dat geval rekening worden gehouden met grote bedragen?

De EU-Commissie wijst op een ontwerp-verordening ter bevordering van het duurzaam beheer van bossen. Deze leden vernemen graag hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt met die ontwerp-verordening. Wordt het wetsvoorstel bij het van kracht worden van de verordening wellicht overbodig of is het op onderdelen mogelijk daarmee strijdig?

Volgens het betrokken bedrijfsleven vertoont de toepassing van vrijwillige certificeringsregelingen in de houtproductie de laatste tijd een gunstige ontwikkeling. Kan de indienster aangeven waarom zij toch de voorgestelde wettelijke regeling noodzakelijk acht? Zou met een combinatie van vrijwillige certificeringsregelingen en (financiële) stimulansen bij de verbruikers niet hetzelfde effect kunnen worden bereikt als met het wetsvoorstel?

Deze leden constateren dat bij het van kracht worden van dit voorstel drie soorten hout(producten) zullen worden verhandeld: duurzaam geproduceerd en gecertificeerd (met een «groene sticker»), vrijgestelde (zonder kenmerk) en «overige» (met een «rode sticker»).

Wanneer de laatste categorie zou komen te vervallen, zou daarmee de effectiviteit van het voorstel sterk verminderen?

Deze leden willen graag weten of het PEFC-keurmerk volgens de indienster aan de vereisten van het voorstel voldoet. Ziet de initiatiefneemster bij de uitvoering van het wetsvoorstel een rol weggelegd voor de Stichting Keurhout?

Deze leden zijn van mening dat bij wetsvoorstellen als de onderhavige altijd een compromis moet worden gevonden tussen de bijdrage aan het beoogde doel enerzijds en de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid anderzijds. Zij hebben de indruk dat deze laatste ermee zouden zijn gediend wanneer alle papier(producten) van de regeling zouden worden uitgezonderd. Zou zo'n uitzondering grote nadelen hebben voor het realiseren van de doelstelling van het voorstel?

Bij de behandeling in de Tweede Kamer is gesteld dat de diverse toetsen – uitvoering, handhaving, administratieve lasten, etc. – zullen plaatsvinden bij de opstelling van de uit het voorstel voortvloeiende Amvb's, maar de minister van VROM sloot niet uit dat ook bepaalde onderdelen van de wetsvoorstellen zelf aan deze toetsen onderworpen moeten worden. Is daarover al meer duidelijkheid? Is het denkbaar dat toetsing tot zodanige conclusies leidt dat de wetsvoorstellen opnieuw aangepast moeten worden?

Deze leden zouden het op prijs stellen om ten aanzien van het laatste punt ook de zienswijze van de regering te vernemen. Daarnaast willen deze leden aan de regering vragen wat haar oordeel is over het al dan niet strijdig zijn van de onderhavige wetsvoorstellen met het EU-Verdrag.

De voorzitter van de commissie,

Meindertsma

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK nr. 279, vergaderjaar 1997–1998.

XNoot
2

Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK nr. 345, vergaderjaar 1999–2000.

XNoot
3

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Baarda (CDA), De Beer (VVD), Ketting (VVD), (plv. voorzitter), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Lemstra (CDA), Lodders-Elfferich (CDA), Meindertsma (PvdA), (voorzitter), Rabbinge (PvdA), Van Bruchem (RPF/GPV), Van der Lans (GL).

Naar boven