26 968
Samenvoeging van de gemeenten Sittard, Geleen en Born

26 9691
Samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst

26 9702
Samenvoeging van de gemeenten Venlo en Tegelen en Belfeld

nr. 259a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT3

Vastgesteld 10 augustus 2000

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hadden met zorg kennis genomen van de behandeling van de wetsvoorstellen 26 968 en 26 970 in de Tweede Kamer, waarbij respectievelijk de gemeenten Born en Belfeld aan de nieuw te vormen gemeenten werden toegevoegd. Uiteraard zonder iets af te willen doen aan het recht van amendement dat de Tweede Kamer toekomt, vroegen deze leden zich toch af of – zeker bij gevoelige zaken als gemeentelijke herindelingen – bij amendering niet een aantal randvoorwaarden in acht zouden moeten worden genomen. In het regeerakkoord staat duidelijk vermeld dat het kabinet in principe de provinciale voorstellen tot herindeling zal volgen.

Ook de minister schrijft in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 26 968 (stuknr. 3) dat het in principe ware te prefereren niet van provinciale voorstellen af te wijken, tenzij er een zwaarwegende aanleiding voor is. Hij vervolgt: «In de finale afweging van alle feiten en politieke aspecten heeft het Kabinet er uiteindelijk voor gekozen niet van het provinciale voorstel af te wijken. Dit voorstel biedt voldoende ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden». Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer waarschuwt de minister nog met de opmerking: «Het mooier maken van voorstellen kan betekenen dat het voorstel het niet haalt in de Eerste Kamer»! (Kamerstukken II, 26 968, 26 969, 26 970, nr. 8).

Gezien de in dezen door kabinet en minister gekozen opstelling vroegen de leden van deze fractie:

– of de minister niet in stelliger bewoordingen had moeten wijzen op genoemde uitgangspunten tijdens het debat over amendementen die volledig aan de provinciale en de kabinetsvoorstellen voorbijgaan;

– hoe de minister dat rijmt met de strakke formulering in het regeerakkoord;

– en in hoeverre herindeling van gemeenten nu nog steeds maatwerk, gebaseerd op goede en inhoudelijke argumenten kan blijven.

De leden van de CDA-fractie waren van oordeel dat zorgvuldigheid in elke fase van de voorbereiding tot herindeling vereist is, omdat herindelingen ingrijpende gebeurtenissen zijn die toetsmomenten vormen voor de relatie burger en bestuur. Herindeling dient een ultimum remedium te zijn en kan pas plaatsvinden als er aantoonbare knelpunten (ruimtelijk, financieel, bestuurlijk en juridisch) zijn en niet alleen maar vage aannames en veronderstellingen over mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Is de minister dan niet met de leden, hier aan het woord, van oordeel dat binnen de door kabinet en minister gekozen uitgangspunten (het «in principe volgen van de provinciale voorstellen en daar alleen maar van afwijken als er zwaarwegende redenen voor zijn») er geen ruimte is voor zo omvangrijke ingrepen in wetsvoorstellen die veel verder gaan dan de provinciale voorstellen en er toe leiden dat te elfder ure complete gemeenten worden toegevoegd aan de nieuwe te vormen gemeenten? Zeker nu de minister ook heeft erkend dat deze provinciale voorstellen – alles afwegende – door hem zijn overgenomen en derhalve niet als broddelwerk konden worden gekenschetst?

Op welke gronden kunnen deze voorstellen, en het ontbreken van overleg met de gemeenten Born en Belfeld over opname in de nieuw te vormen gemeenten, worden verenigd met de procedurele regels die moeten waken voor zorgvuldigheid, alsmede de geest van de Wet algemene regels herindeling?

Hoe verhouden deze voorstellen zich tot het bepaalde in met name artikel 5 (Bescherming van de territoriale grenzen van de lokale autoriteiten) van het Europees Handvest inzake Lokale Autonomie (EHLA)? De leden van de CDA-fractie gingen er daarbij vanuit, dat de Nederlandse regering zich gebonden acht aan dit door haar ondertekende internationale handvest.

De bepalingen in het EHLA impliceren naar de mening van deze leden dat de betreffende lokale gemeenschappen – waaronder in beginsel de gehele plaatselijke bevolking dient te worden verstaan – de kans dienen te krijgen al hun argumenten pro of contra een bepaalde wijziging in de raadplegingsprocedure naar voren te brengen. Ook de minister is deze mening toegedaan zoals blijkt uit onder meer de memorie van antwoord bij wetsvoorstel 26 353 Gemeentelijke herindeling van Twente, (Kamerstukken I 1998–1999, nr. 238b, blz. 32). De lokale gemeenschappen, rechtstreeks dan wel vertegenwoordigd door hun gemeenteraad, dienen dus hun gemotiveerde oordeel over de voorgenomen grenswijziging c.q. opheffing van hun gemeenten ter kennis te kunnen brengen aan de bevoegde autoriteiten. Het gaat in casu dus niet over de vraag of de Tweede Kamer legitiem tot deze amendering kon besluiten maar om de nakoming van een verdragsverplichting tot raadpleging van de lokale gemeenschap, dus om de naleving van een zelfstandig procedure-voorschrift. Had de minister tijdens het debat in de Tweede Kamer dan ook niet indringend moeten wijzen op de implicaties van deze bepalingen voor de inzake beide wetsvoorstellen gevolgde procedure? Waarom heeft de minister daarvan afgezien?

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen die zijn ingediend voor enkele gemeentelijke herindelingen in de provincie Limburg. Mede tegen de achtergrond van de langlopende procedure zeiden deze leden van harte bereid te zijn mee te werken aan een snelle afronding van het proces. Na de jaren die verstreken zijn hebben burgers en bestuurders recht op duidelijkheid. Langdurige looptijden van herindelingsprocessen leiden veelal tot onzekerheden en gevoelens die een lange nawerking kunnen hebben en het herindelingsproces ook achteraf nog negatief kunnen beïnvloeden. Een soortgelijke overweging geldt, zo merkten deze leden op, met betrekking tot de coherentie van de voorstellen. Wanneer de in het geding zijnde wetsvoorstellen tot wet zullen worden verheven zal in de betrokken gebieden moeten worden bezien of en hoe verdere aanpassingen binnen afzienbare tijd wenselijk of noodzakelijk zijn. Dit bracht de leden hier aan het woord tot de vraag of het wel een gelukkige keuze is geweest de aanhangige voorstellen vooral te baseren op het zgn.«C20-beleid», zoals dat is neergelegd in het kabinetsstandpunt Vernieuwing bestuurlijke organisatie uit 1995 en waarin het draagvlak van centrumgemeenten (buiten de Kaderwetgebieden), dan wel het ontbreken daarvan, extra aandacht kreeg en aan de provincie Limburg werd gevraagd in hoeverre herindeling de noden van de in het geding zijnde steden zou kunnen lenigen. De leden van de PvdA-fractie zouden het op prijs stellen wanneer inzicht zou kunnen worden verschaft in de wijze waarop en het tempo waarmee de problemen, die na de behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer kunnen worden onderkend, tot een oplossing zullen worden gebracht. Daaraan koppelden zij de vraag of herindelingsvoorstellen in de toekomst niet beter kunnen worden gebaseerd op incidentele knelpunten of het verbeteren van de bestuurlijke organisatie in herkenbare regio's waarbij ook (maar niet uitsluitend) de versterking van centrumgemeenten (in hun hiërarchie) een belangrijke rol kan spelen. Zij gingen er daarbij van uit dat een veelheid aan maatschappelijke ontwikkelingen de vroeger wel gesuggereerde «houdbaarheid» van 20 tot 25 jaar lang niet altijd meer realistisch doet zijn, maar dat anderzijds, om in het jargon te blijven, een zekere «productaansprakelijkheid» de kwaliteit van de veranderingen in de bestuurlijke structuur voldoende dient te dekken. Mede in dit verband hadden genoemde leden met veel interesse kennis genomen van de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 26 331, nr. 14) over de in ontwikkeling zijnde kwaliteitsmonitor herindeling, die tot een verhoging van de kwaliteit van herindelingsoperaties dient te leiden en eveneens de intensiteit en tijdsduur van de negatieve overgangseffecten dient te verkorten. Kan er nog steeds van worden uitgegaan dat het bedoelde instrument medio volgend jaar operationeel zal zijn?

Het was de leden van de PvdA-fractie opgevallen dat de (geamendeerde) herindelingsvoorstellen in de Tweede Kamer een meer dan gemiddelde steun hebben gekregen waarbij vooral opviel dat de woordvoerder van het CDA de bewindsman in tweede termijn bedankte voor zijn heldere, bevlogen en verstandige antwoord. Deze leden wezen er al eerder op dat, desondanks, verwacht kan worden dat in de komende jaren voor de betrokken gebieden nieuwe voorstellen zullen worden gedaan, wellicht reeds in de loop van volgend jaar, zoals het meest betrokken lid van gedeputeerde staten volgens het dagblad De Limburger van 14 juni 2000 liet weten. Hoewel de minister in de Tweede Kamer op eigen wijze de «rolverdeling» in het advies- en besluitvormingsproces nog eens één- en andermaal uiteen heeft gezet vroegen deze leden zich af of daarin voldoende garanties zijn neergelegd om herindelingsoperaties snel en doeltreffend te kunnen uitvoeren. Zij zagen een nadere beschouwing van de minister op dit punt met belangstelling tegemoet.

De leden van de PvdA-fractie stelden tenslotte vast dat de stukken en informatie waarover zij beschikken en die hen gedeeltelijk ook na de behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer is geworden, voldoende is om in de plenaire behandeling nader over de verschillende voorstellen te kunnen spreken.

De leden van de fractie van GroenLinks wilden om een afgewogen oordeel te kunnen geven over de bovengenoemde wetsvoorstellen een aantal vragen aan de minister voorleggen.

De provinciale voorstellen lagen al vanaf maart 1998 op het ministerie. Het heeft bijna twee jaar geduurd voordat de wetsvoorstellen vervolgens bij de Tweede Kamer zijn ingediend. Het had kennelijk geen prioriteit. Werkgroep De Zeeuw – ingesteld door vorige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – heeft in maart 2000 haar rapport«Gemeenten: meer dan lokaal bestuur», uitgebracht. Eén van de regio's die door de werkgroep is bestudeerd is de regio Noord-Limburg. Een aanbeveling voor deze regio is dat moet worden ingezet op vergaande, niet-vrijblijvende samenwerking op strategische onderwerpen, waarbij Venlo de rol van eerste initiatiefnemer en trekker vervult. De taken van de regionale samenwerking moeten liggen op het terrein van zowel de fysieke als de sociale infrastructuur. De schaal van de samenwerking zou Noord-Limburg moeten zijn.

Verdient het geen aanbeveling de onderhavige wetsvoorstellen te laten rusten en in navolging van de aanbeveling van de werkgroep De Zeeuw zo spoedig mogelijk met een integraal voorstel voor het hele gebied te komen? Daarbij zou volgens deze leden het belang van de regio centraal moeten staan. In die optie staan centrumstad en randgemeenten niet tegenover elkaar, maar hebben zowel de centrumgemeente als de andere gemeenten een gemeenschappelijk belang bij een optimale ontwikkeling van de regio.

De leden van de fracties van de SGP en van RPF/GPV hadden niet zonder ernstige bedenkingen van de wetsvoorstellen kennis genomen. Dit gold in het bijzonder voor de wetsvoorstellen 26 968 en 26 970. Afgezien van de voorstellen zoals deze door de regering in oorspronkelijke vorm bij de Tweede Kamer waren ingediend, toonden deze leden zich buitengewoon ongelukkig met de door de Tweede Kamer aangebrachte amenderingen. Dit laatste gold tevens wat betreft het amendement op stuknr. 7 met betrekking tot wetsvoorstel 26 969.

Het lid van de fractie van OSF vroeg wat het draagvlak rond de voorliggende herindeling is, met name gezien de wijzigingen die de Tweede Kamer bij amendement in de voorstellen zijn doorgevoerd. Raken de regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg niet uit balans door de voorgenomen herindelingsvoorstellen Born-Geleen-Sittard en Belfeld-Tegelen-Venlo, met daarnaast de fusieplannen tussen Echt en Susteren? Is Echt niet vooral op Roermond, en dus op Midden-Limburg gericht, terwijl Susteren op Zuid-Limburg gericht is? En is Belfeld niet meer gericht op Reuver en Swalmen (Midden-Limburg), dan op Venlo (Noord-Limburg)? Kent de minister de informatie die de gemeenten Belfeld en Roermond hierover kunnen verstrekken?

De gemeenten Born en Belfeld kunnen, nu zij bij de herindelingsprocedure betrokken zijn, op grond van artikel 3 Wet Arhi, niet meer overgaan tot het instellen van een procedure tot fusie met een andere gemeente (voorbeeld: de gemeenten Belfeld-Beesel-Swalmen). Is dit geen ongewenst effect van de Tweede Kamer-amendementen aangaande de annexatie van Born bij Geleen-Sittard en Belfeld bij Venlo? Is het in het verlengde van de wet algemene regels herindeling niet wenselijk dat er alsnog een meer zorgvuldige procedure plaatsvindt rond de herindelingen van Born en Belfeld? Kan in afwachting daarvan de besluitvorming niet beter in ieder geval een jaar worden uitgesteld?

Is de Wet Arhi in verband met het spanningsveld tussen kleinschaligheid en grootschaligheid niet aan een herziening toe, namelijk dat er een effectenwijzer en meting aan wordt toegevoegd, dat de schaalvergroting op bruikbaarheid wordt getoetst, en dat de oude toestand onder bepaalde omstandigheden kan worden hersteld?

26 968 Samenvoeging van de gemeenten Sittard, Geleen en Born

De leden van de CDA-fractie wilden ten aanzien van dit wetsvoorstel nog de volgende vragen en opmerkingen maken. Kan de minister nog eens uiteenzetten wat de meerwaarde is van de samenvoeging van de gemeenten Sittard en Geleen? Deze leden vroegen zich af waarom twee gemeenten die zeer wel in staat zijn om zelfstandig hun taken te vervullen, moeten worden opgeheven en samengevoegd. Een ontwikkeling van een centrumgemeente met één centrumfunctie zal nooit op twee plaatsen tegelijk kunnen. Men houdt altijd een bi-polaire stad of de centrumfunctie van de ene gemeente gaat op den duur ten koste van de andere. Wat lost deze herindeling dan wezenlijk op, zo was de vraag van deze leden.

Is te verwachten dat, zeker nu inhoudelijke knelpunten van ruimtelijke of andere aard blijkbaar voor de minister niet meer zo tellen, de economische bedrijvigheid alleen bepalend wordt voor de bestuurlijke inrichting van ons land? Zo ja, waarom zijn door het kabinet dan niet gelijk b.v. de gemeenten Stein en Beek bij deze herindelingsoperatie betrokken? Zijn er wellicht ook sociale of andere redenen aan te voeren om het wel/niet te doen of is het bestuurlijk pragmatisme? Kortom: wat zijn nu nog de criteria voor gemeentelijke herindeling?

Kan men in het Limburgse – na eventuele aanvaarding van deze herindelingsvoorstellen – uitgaan van een zekere bestuurlijke rustperiode op herindelingsgebied of vragen deze om nieuwe en uitgebreidere oplossingen?

Deze leden vroegen zich af wat zij zich in dit verband moesten voorstellen bij een zin in de memorie van toelichting (blz. 3) bij dit wetsvoorstel: «Wel ben ik van mening dat in een mogelijke toekomstige herindeling in de omgeving van Sittard-Geleen de positie van Sittard-Geleen zoals die zich dan heeft ontwikkeld uitdrukkelijk dient te worden meegenomen». In de Tweede Kamer zijn zelfs op dit terrein moties ingediend en later ook weer ingetrokken, die handelden over de toevoeging van Nieuwstadt aan Sittard-Geleen.

Als dit wetsvoorstel zou worden aanvaard door de Eerste Kamer, hoe denkt de minister dat de gemeente Born achteraan kan sluiten in een fusieproces dat door Sittard en Geleen voortvarend in gang is gezet en al langer loopt? M.a.w., hoe worden de belangen van de gemeente Born en met name van het gemeentepersoneel van Born veilig gesteld in dit proces?

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat DSM op het grondgebied van Sittard (50 000 inwoners) en Geleen (34 000 inwoners) ligt.

DSM is voor milieuwetgeving aangewezen op de provincie Limburg.

Nedcar ligt in de gemeente Born (15 000 inwoners).

In de Westelijke Mijnstreek is DSM zon industriële gigant dat ook de voorgestelde gemeentelijke schaalvergroting niets zal veranderen aan de (ongelijkwaardige) relatie chemische reus–gemeente. Kan de minister gezien de bovengeschetste machtsverhouding tussen industrie en gemeente zijn licht laten schijnen over de volgende zin in de toelichting van het aangenomen amendement op stuknr. 6: «Dit geeft de nieuwe centrumgemeente Sittard/Geleen/Born meer mogelijkheden de regie te voeren over deze economische bedrijvigheid.»

De gemeente Born is uitstekend in staat om de taken uit te voeren die van deze gemeente worden verlangd. De gemeente heeft een uitstekende relatie met het bedrijf Nedcar. Dit wordt bevestigd door een brief van de president van Nedcar aan de fractievoorzitters van de gemeente Born d.d. 16 juni 1999.

De gemeente Born is oostelijk van het Julianakanaal stedelijk van karakter en dat gebied is vol. Ten westen van het Julianakanaal is het landelijk van karakter en dat valt binnen het inrichtingsgebied Grensmaas. Binnen de gemeente Born is dus geen grond beschikbaar voor huizenbouw en industrieterrein voor de nieuw te vormen gemeente. Kan de minister duidelijk maken waarom de zelfstandigheid van de gemeente Born moet worden opgeheven?

Welke problemen lost de samenvoeging Geleen/Sittard op? Wat is de meerwaarde van die samenvoeging? Wat is de meerwaarde van toevoeging van de gemeente Born? Verstoort een gemeente van 100 000 inwoners niet het evenwicht in de regio? Hoe kan een concurrentiestrijd tussen de twee grootste kernen van de nieuwe gemeente worden voorkomen? Hoe is de financiële situatie van de nieuwe gemeente vergeleken met de gezamenlijke financiën van de huidige drie gemeen- ten?

De leden van de fracties van SGP en RPF/GPV vroegen op welke gronden de regering aanneemt dat een zelfstandige ontwikkeling van de gemeenten Sittard en Geleen op een termijn van 20 à 25 jaar niet mogelijk is. Stemt de opheffing van de zelfstandige gemeente Born en de toevoeging daarvan aan de samen te voegen gemeenten Sittard en Geleen overeen met het aan het provinciale herindelingsvoorstel ten grondslag liggende C-20 beleidskader van het vorige kabinet?

Op welke wijze is opheffing van de gemeente Born onderdeel geweest van de Arhi-procedure?

26 969 Samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst

De leden van de CDA-fractie zeiden de beoogde samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst te ondersteunen. Deze is opgekomen vanuit de gemeenten zelf en wordt kennelijk ook gedeeld door de gemeenschappen als bedoeld in art. 5 EHLA. De leden hier aan het woord beschouwden deze fusie niet als een samenvoeging met de rug naar de stedelijke concentratie Venlo/Tegelen. Wel betreurden zij de amputatie van het gebied waarin de veiling Zuid-Oost Nederland ligt als gevolg van een terzake aanvaard amendement (stuknr. 7) in de Tweede Kamer, om de volgende redenen:

een zeer grote coöperatieve veiling komt in een andere gemeente te liggen dan waar de meeste leden-tuinders wonen;

het profiel van de beoogde gemeente Horst a/d Maas is specifiek agrarisch;

de geschiedenis van de veiling in de gemeente Grubbenvorst is succesvol;

de ligging van de projectvestigingsgebieden Siberië en Californië;

de aanvankelijke voorkeur van het veilingbestuur, de wens van provinciale staten van Limburg en de voorkeur van het kabinet;

de afnemende logistieke betekenis van de veiling die gepaard gaat met de virtualisering binnen het veilingwezen in het algemeen, en dus de groeiende betekenis van de veiling juist binnen de agrarische keten.

Wellicht kan met betrekking tot (het gebied waarop) de veiling (staat) een commissie ex art. 82 e.v. Gemeentewet door de gemeenteraad worden ingesteld. Een dergelijke commissie kunnen adviesbevoegdheden met betrekking tot de veiling resp. het gebied waarop de veiling staat worden toegekend door de raad van Venlo/Tegelen. In de personele samenstelling van een dergelijke commissie kan stem worden gegeven aan de vele niet-specifieke Venlose belangen die in het geding zijn, zoals die van Horst a/d Maas. De leden van de CDA-fractie realiseerden zich, vanzelfsprekend, dat slechts de gemeente tot instelling van een dergelijke commissie kan overgaan, echter zij vernamen graag de mening van de minister terzake. Is hij bereid die visie in de gremia en overleggen die zich daarvoor lenen te bevorderen?

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat de samenvoeging van deze drie groene gemeenten een herindelingsinitiatief vanuit de basis is, dat dan ook als zodanig dient te worden gerespecteerd. De drie gemeenten hebben deze beslissing genomen met de opzet dat een belangrijke economische bedrijvigheid – de grootste agrarische veiling in Europa – binnen de grenzen van de nieuwe gemeente zou vallen.

Tijdens behandeling in de Tweede Kamer is echter per amendement, op stuknr. 7, de veiling ZON overgeheveld naar de nieuw te vormen gemeente Venlo. Volgens betrokkenen is de veiling ZON te beschouwen als boegbeeld en aanjager van de agribusiness en is de veiling primair een producenten afzet- en bemiddelingsorganisatie die niet behoort te worden gedegradeerd tot een industrieel complex. Is de minister het met dit standpunt eens? Wordt de nieuwe gemeente Horst a.d. Maas door het wegvallen van de veiling niet onaanvaardbaar belemmerd in haar ontwikkelingsmogelijkheden? Wat is de meerwaarde van een agrarische veiling voor een – ook na samenvoeging – stedelijke gemeente Venlo? Hoe wordt de financiële situatie van de nieuwe gemeente zonder de veiling?

De leden van de fracties van SGP en RPF/GPV vroegen of de minister duidelijk kan maken welke betekenis de aan het platteland gerelateerde veiling ZON heeft voor de stedelijke ontwikkeling van de centrumgemeente Venlo. Deelt de minister niet de opvatting dat de kern Grubbenvorst voor de te vormen gemeente Horst aan de Maas een grotere (toegevoegde) waarde heeft dan voor de nieuwe gemeente Venlo?

26 970 Samenvoeging van de gemeenten Venlo en Tegelen en Belfeld

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de minister denkt dat de toevoeging van Belfeld aan de nieuw te vormen gemeente Venlo te rijmen is met zijn visie weergegeven in de memorie van toelichting dat opheffing van de gemeente Belfeld nu niet opportuun is. Het deed deze leden deugd daar te lezen dat de minister van mening was dat die gemeente gelegenheid behoort te hebben om zelf een standpunt te vormen over de herindeling. Deze leden hadden met instemming gelezen dat de minister van oordeel was dat toevoeging van Belfeld aan Venlo/Tegelen in dit stadium van de procedure een arbitraire en willekeurige keuze zou betekenen. Waarom vindt de minister dat argument nu niet meer doorslaggevend en in ieder geval niet gewichtig genoeg om ten aanzien van het amendement op stuknr. 6 ernstiger bedenkingen uit te spreken dan hij deed tijdens het debat in de Tweede Kamer?

Deze leden vroegen zich tevens af hoe de minister deze besluitvormingsprocedure wenst te duiden in het licht van de door hem nastrevenswaardig geachte transparantie van het openbaar bestuur alsmede de gewenste betrokkenheid en zeggenschap van de burger.

Welke argumenten achtte de minister van belang in de afweging tussen de uitbreiding van de gemeente Venlo en het (oorspronkelijke) streefdoel de goede samenwerking tussen Belfeld, Beesel en Swalmen te consolideren, eventueel via een fusie van die gemeenten? Is de Minister niet van mening dat daarmee een homogene gemeente zou ontstaan welke een open plattelandsgebied zou vormen met eigen taken en functies in de regio Noord- en Midden-Limburg tussen de stedelijke kernen van Roermond en Venlo/Tegelen?

De leden van de fractie van GroenLinks waren van mening dat bij dit wetsvoorstel de wijze waarop de gemeente Belfeld is toegevoegd aan de nieuw te vormen gemeente in het oog springt; bij amendement (op stuknr. 6), vlak voor de besluitvorming in de Tweede Kamer. Is het uit democratisch oogpunt niet af te keuren een gemeente op te heffen die slechts vanwege een grenscorrectie van 35 ha. formeel in het voortraject van een herindelingprocedure was betrokken? Met de gemeente Belfeld is in de procedure geen overleg gevoerd over een voornemen tot opheffing van de gemeente. In dit geval klemt het temeer omdat Belfeld een structurele samenwerking heeft met de gemeenten Beesel en Swalmen en in verregaande onderhandelingen was om tot een fusie van deze drie gemeenten te komen. Geheel in overeenstemming met het provinciaal beleid voor deze landelijke gemeenten als groene buffer tussen Venlo en Roermond. Wil de minister hierop een reactie geven? Is deze gang van zaken niet in strijd met het in 1998 herziene Beleidskader Gemeentelijke Herindeling? Is het niet raadplegen van een gemeente over opheffing van de zelfstandigheid bovendien niet in strijd met het Europees recht? Kan de minister aangeven welke dwingende redenen een schending van een fundamenteel democratisch recht van een gemeente heeft kunnen rechtvaardigen? Kan de minister aangeven welke problemen in de huidige gemeente Venlo en de huidige gemeente Tegelen worden opgelost door het samengaan van Venlo met Tegelen? M.a.w. wat is de meerwaarde van het samengaan van twee gemeenten van gelijksoortige sociaal-econo- mische structuur? Is dat niet slechts meer van hetzelfde? Klopt het dat de gemeente Venlo op eigen grondgebied nog 25 jaar vooruit kan voor woningbouw en industrie?

De leden van de fracties van SGP en RPF/GPV vroegen welke betekenis in ruimtelijke zin de toevoeging van de gemeente Tegelen aan de gemeente Venlo heeft. Welke betekenis heeft toevoeging van de gemeente Belfeld aan de gemeente Venlo in ruimtelijke zin?

Erkent de minister de door de provincie Limburg onderkende samenhang tussen de drie groene plattelandsgemeenten Beesel, Belfeld en Swalmen? Is de minister op de hoogte van de bestaande en zich intensiverende samenwerking tussen de drie genoemde gemeenten met een perspectief op fusie? Op welke wijze is de gemeente Belfeld, mogelijk in samenhang met de beide andere genoemde gemeenten, betrokken geweest in de Arhi-procedure?

Het lid van de fractie van OSF wilde weten of de minister nog steeds van mening is dat een toevoeging van Belfeld aan Venlo «een arbitraire en willekeurige keus zou betekenen» (Zie nota verslag aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II, 26 970, nr. 5).

Wat is het standpunt van de directie van de veiling ZON met betrekking tot de toevoeging aan de gemeente Venlo? In hoeverre draagt de herindeling van Belfeld bij aan het dichterbij komen van een stedenband Venlo-Roermond, waarin het tussenliggende open landelijke gebied wordt bedreigd?

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Het vorige stuk is gedrukt onder EK nr. 261.

XNoot
2

Het vorige stuk is gedrukt onder EK nr. 260.

XNoot
3

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD) (plv. voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Van Schijndel (GL), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Witteveen (PvdA) (voorzitter).

Naar boven