26 726
Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met wijziging van de instroom in de wachtgeldfondsen alsmede enkele andere wijzigingen in de Werkloosheidswet

nr. 93c
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 december 1999

Het kabinet constateert dat de commissie nog aanleiding ziet tot het stellen van een enkele vraag.

De leden van de fractie van het CDA deelden mee dat zij behoefte hebben aan een verdere verduidelijking van het gestelde in de memorie van antwoord met betrekking tot de premieverdeling. Zij citeren de zin: «vanwege het feit dat voor de Werkloosheidspremie (AWF en wachtgeldfondsen tezamen) een verdeling geldt van 50%–50% werkgevers respectievelijk werknemersdeel, zal de AWF-premie voor werkgevers gelijkmatig dalen.» Het wetsvoorstel leidt tot een verschuiving van WW-lasten van het AWF naar de wachtgeldfondsen. Zonder nadere correctie zou de AWF-premie (die zowel door werkgevers als werknemers wordt opgebracht) kunnen dalen, terwijl de wachtgeldpremie (die uitsluitend door werkgevers wordt betaald) zou stijgen.

Deze uitkomst past niet in het beleid van het kabinet om de totale WW-lasten (wachtgeld en AWF) in een verhouding 50–50 door werkgevers en werknemers te laten financieren. De AWF-premie 2000 is daarom zodanig vastgesteld dat de totale WW-lasten ook volgend jaar in de verhouding 50–50 door werkgevers en werknemers worden gefinancierd.

De lastenstijging die voor werkgevers voortvloeit uit het wetsvoorstel in de wachtgeldfondsen is hierdoor volledig gecompenseerd in de premiestelling voor werkgevers in het AWF. Aangezien werknemers geen wachtgeldpremie betalen, was er ook geen reden de AWF-premie voor werknemers (geïsoleerd bezien) te verlagen als gevolg van het wetsvoorstel.

De leden van de vaste commissie vragen voorts om een reactie op de aan mij gerichte brief van de Sectorraad Commerciële dienstverlening.

De sectorraad somt in zijn brief twee bezwaren op die in verband met dit wetsvoorstel van belang zijn.

Ten eerste stelt de sectorraad dat het wetsvoorstel ten opzichte van de premie van 8.13% leidt tot een stijging van 1.12 procentpunt en dat het wetsvoorstel leidt tot een onevenredige lastenstijging. Deze cijfers zijn niet juist. Zowel de stijging van de premie als van de lasten blijft voor de sector uitleenbedrijven in 2000 achter bij de gemiddelde lasten- en premiestijging in de wachtgeldfondsen. Het Lisv heeft voor het jaar 2000 de premie voor de sector uitleenbedrijven vastgesteld op 8.13%. Dit is inclusief de gevolgen die voortvloeien uit het wetsvoorstel en niet, zoals abusievelijk door de sectorraad wordt verondersteld, exclusief, die effecten.

De premie in de sector uitleenbedrijven stijgt van 1999 op 2000 slechts marginaal, van 8.08% tot 8.13% punt. De lasten aan WW-uitkeringen in de sector uitleenbedrijven stijgen in 2000 met 13%, de gemiddelde stijging over alle sectoren bedraagt 14%.

Het tweede hoofdbezwaar dat de sectorraad aanvoert is dat het wetsvoorstel belemmerend zou werken op de reïntegratie van werklozen. Ik deel die opvatting niet. Een werkloze met een WW-uitkering die via een uitzendbureau gaat werken, komt niet ten laste van het wachtgeldfonds van de sector uitleenbedrijven indien betrokkene binnen 26 weken wederom werkloos wordt en er nog geen nieuw recht op uitkering is opgebouwd. Dan herleeft het oude uitkeringsrecht, ten laste van het AWF en niet van enig wachtgeldfonds. Wie na meer dan 26 weken werk via een uitzendbureau werkloos wordt, komt wel ten laste van de sector uitleenbedrijven. Dit is evenwel ook in de huidige situatie het geval. Het wetsvoorstel brengt daar geen verandering in.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven