nr. 207
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk
Wetboek dienen te worden aangepast aan richtlijn nr. 98/27/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 betreffende het
doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
(PbEG L 166);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 305a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan lid 2 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende:
Een termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde van een verzoek
tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende.
2. Lid 3 komt te luiden:
3. Een rechtsvordering als bedoeld in lid 1 kan strekken tot veroordeling
van de gedaagde tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak,
zulks op een door de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de
rechter aan te geven partij of partijen. Zij kan niet strekken tot schadevergoeding
te voldoen in geld.
B
Na artikel 305b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 305c
1. Een organisatie of openbaar lichaam met zetel buiten Nederland welke
geplaatst is op de lijst, bedoeld in artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 98/27/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998
betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van
consumentenbelangen (PbEG L 166), kan een rechtsvordering instellen die strekt
tot bescherming van de gelijksoortige belangen van andere personen die hun
gewone verblijfplaats hebben in het land waar de organisatie of het openbaar
lichaam gezeteld is, voorzover de organisatie deze belangen ingevolge haar
doelstelling behartigt of aan het openbaar lichaam de behartiging van deze
belangen is toevertrouwd.
2. De leden 2 tot en met 5 van artikel 305a zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel
in Nederland die ingevolge haar statuten de belangen behartigt van eindgebruikers
van niet voor een beroep of bedrijf bestemde goederen of diensten, kan, teneinde
geplaatst te worden op de lijst, bedoeld in lid 1, Onze Minister van Justitie
verzoeken de Commissie van de Europese Gemeenschappen mede te delen dat zij
ter bescherming van deze belangen een rechtsvordering kan instellen. Onze
Minister deelt in dat geval de Commissie tevens de naam en de doelstelling
van de stichting of vereniging mee.
ARTIKEL II
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 240 wordt als volgt gewijzigd:
1. In lid 4 komt de tweede volzin als volgt te luiden: Een termijn van
twee weken na de ontvangst van een verzoek tot overleg onder vermelding van
de bezwaren, is daartoe in elk geval voldoende.
2. Na lid 5 wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Met een rechtspersoon als bedoeld in lid 3 wordt gelijk gesteld een
organisatie of openbaar lichaam met zetel buiten Nederland welke geplaatst
is op de lijst, bedoeld in artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 98/27/EG van
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 betreffende
het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen
(PbEG L 166), mits de vordering betrekking heeft op algemene voorwaarden die
worden gebruikt of bestemd zijn te worden gebruikt in overeenkomsten met personen
die hun gewone verblijfplaats hebben in het land waar de organisatie of het
openbaar lichaam gezeteld is, en de organisatie deze belangen ingevolge haar
doelstelling behartigt of aan het openbaar lichaam de behartiging van deze
belangen is toevertrouwd.
B
In artikel 241 wordt na lid 5 een lid ingevoegd, luidende:
6. Tot kennisneming van vorderingen in kort geding strekkende tot veroordelingen
als bedoeld in lid 3, ingesteld door rechtspersonen als bedoeld in artikel
240 lid 3, is de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
bij uitsluiting bevoegd. Lid 5, alsmede de artikelen 4 onder 13°, 9 lid
3, 1003, 1005 en 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn
van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst
en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,