26 471
Wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid)

nr. 172
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

8 februari 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr. 324) enkele verbeteringen op te nemen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr. 324) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onder A, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef van onderdeel 1 wordt «Onderdeel j» vervangen door: Onderdeel n.

2. In onderdeel 1 wordt «j.» vervangen door: n.

3. Onderdeel 2 komt te luiden:

2. Aan het slot worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

o. streekplan: een plan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

p. restrictief-beleidsgebied: een open ruimte als bedoeld in de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid of in een streekplan waarvoor beperkingen gelden ten aanzien van de uitbreiding van het ruimtebeslag door verstedelijking;

q. bebouwingscontour: een in een streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissing als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die de begrenzing van een in een restrictief-beleidsgebied gelegen kern van een gemeente aangeeft, waarbuiten geen uitbreiding van de bebouwing met woonruimte mag plaatsvinden.

4. In onderdeel 3, aanhef, wordt «drie leden» vervangen door: twee leden.

5. In onderdeel 3 vervalt het achtste lid van artikel 1 van de Huisvestingswet.

B

In artikel I, onder H, wordt artikel 13c gewijzigd als volgt.

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Besluiten tot vaststelling van criteria, bedoeld in het eerste lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister, gedeputeerde staten gehoord. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of van een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Artikel 13b, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het derde lid van dat artikel de ter plaatse bevoegde inspecteur van de volkshuisvesting, bedoeld in artikel 94 van de Woningwet, wordt vervangen door gedeputeerde staten.

Ba

In artikel I, onderdeel I, komt de aanhef te luiden:

Na artikel 13c wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

Bb

In artikel I, onder L, wordt in artikel 27, eerste lid, na «oplossing van» ingevoegd: een.

Bc

In artikel II, onder A, komt artikel 1 te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

planologische kernbeslissing: een plan als bedoeld in artikel 2a;

concrete beleidsbeslissing: een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.

C

In artikel II, onder B, wordt artikel 4a als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Provinciale staten kunnen voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de uitwerking of afwijking, bedoeld in het tiende lid, of bij de vaststelling van gemeentelijke of regionale plannen als bedoeld in de hoofdstukken IV of IVA van deze wet in acht genomen. Provinciale staten geven bij het plan aan in hoeverre het voorgenomen beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale milieubeleid, het provinciale waterhuishoudingsbeleid of het provinciale verkeers- en vervoersbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale milieubeleidsplan, het geldende provinciale waterhuishoudingsplan of het geldende provinciale verkeers- en vervoersplan te herzien. Een streekplan strekt tot grondslag aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, vijfde lid.

2. Aan het zesde lid, tweede volzin, wordt – onder vervanging van de punt door een komma aan het slot van die volzin – een zinsnede toegevoegd, luidende:

behoudens in het geval de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet.

3. Het tiende en elfde lid vervallen onder vernummering van het twaalfde en dertiende lid tot tiende, onderscheidenlijk elfde lid.

D

Aan artikel III worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in geval van herziening van een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op verzoek van gedeputeerde staten, de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot ten hoogste achttien maanden, tenzij de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet.

5. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid, kan voor de duur van de verlenging op bepalingen van verordeningen als bedoeld in het eerste lid alleen een beroep worden gedaan voorzover het betreft woonruimte gelegen in een in restrictief-beleidsgebied gelegen kern, waarvoor ingevolge de herziening van het streekplan een bebouwingscontour wordt gewijzigd of vastgesteld.

6. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid, is de verlenging eveneens van toepassing op de termijnen, bedoeld in het tweede en derde lid. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

1. Indien de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), tegelijk in werking treedt met of eerder in werking treedt dan dit voorstel van wet, nadat dit tot wet is verheven, vervalt artikel II.

2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt aan artikel 4a, zesde lid, tweede volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), is komen te luiden, – onder vervanging van de punt door een komma aan het slot van die volzin – een zinsnede toegevoegd, luidende: behoudens in het geval de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet.

3. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt in artikel 4b, zesde lid, tweede volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), is komen te luiden, «de in het vierde lid bedoelde termijn» vervangen door: de in het vijfde lid bedoelde termijn.

4. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt in artikel 4b, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), is komen te luiden, «de mededeling, bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: de mededeling, bedoeld in het zesde lid.

F

Na artikel IV wordt, onder vernummering van artikel V tot artikel VI, een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL V

Indien dit voorstel van wet, na tot wet te zijn verheven, eerder in werking treedt dan de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), vervallen in de laatstgenoemde wet de onderdelen A en D tot en met G van artikel I.

ARTIKEL II

De tekst van het bij koninklijke boodschap van 29 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr. 324), na tot wet te zijn verheven, als gewijzigd door het bij koninklijke boodschap van 10 april 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (kamerstukken II 1998/99, 26 471 nrs. 1–2), nadat dit tot wet is verheven, wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL III

De tekst van de Huisvestingswet wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op het tijdstip waarop het in artikel I, aanhef, bedoelde voorstel van wet, na tot wet te zijn verheven, in werking treedt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven