nr. 35a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld: 30 november 1999
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling
en instemming kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Nochtans leefden
bij hen nog enige vragen. Zo vroegen zij of de bewindsman reeds inzicht heeft
in de consequenties van de ontwikkelingen op lange termijn, zoals vergrijzing
en extramuralisering (TK 1997–1998, 25 847, 20 januari 1998, pag.
4 en 5) voor het beroep op de Wvg en de daarvoor benodigde middelen.
Zij stelden deze vraag mede tegen de achtergrond van een zekere ambiguïteit
ten gevolge van het samenvallen van beleidsverantwoordelijkheid en financiële
verantwoordelijkheid bij de gemeentebesturen voor de besteding van de via
het gemeentefonds beschikbaar gestelde geoormerkte middelen. «Overgebleven»
middelen vloeien toe aan de algemene middelen van de betreffende gemeente,
«tekorten» moeten uit deze middelen worden voorzien.
Dit laatste leidt onder omstandigheden tot het stellen van beperkende
randvoorwaarden door de betreffende gemeente voor het toekennen van uitkeringen.
Hierdoor dreigt een uitholling van het begrip zorgplicht. Deelt de minister
de opvatting dat zulks een ongewenste ontwikkeling is? Verdient het geen aanbeveling
dat dit begrip nader omschreven wordt? Hoe denkt de minister over de mogelijkheid
dat gemeenten een bufferfonds instellen uit de «overgebleven»
middelen, om «tekorten» daaruit te financieren?
De leden van de SP-fractie hadden met belangstelling
kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij zouden graag een antwoord ontvangen
op de volgende vragen.
Wat is de mening van de minister over de wijziging van artikel 1, lid
1 aanhef onder c, die alle soorten woonvoorzieningen koppelt aan het criterium
ergonomische beperkingen? Onderschrijft de minister de mening van de SP-fractie
dat bovengenoemde wijziging zowel onbedoeld als ongewenst een inperking van
de reikwijdte van de Wvg inhoudt? Is de minister bereid tot het
treffen van maatregelen teneinde bovenstaande problematiek te verhelpen?
Het feit dat de zorgplicht voor alle woningaanpassingen nu bij de gemeenten
komt te liggen is een verbetering. Kan de minister desalniettemin ingaan op
de financieringsproblematiek die mogelijkerwijs ontstaat voor de grotere gemeenten
als gevolg van de cumulatie van woningaanpassingen?
Kan de minister aangeven waarom niet gekozen is voor een declaratiesysteem
voor de gemeenten met betrekking tot de meerkosten boven de f 22 000?
Uit CNV-onderzoek is gebleken dat er grote verschillen bestaan tussen
de te betalen eigen bijdrage per gemeente. Vindt de minister een dergelijke
rechtsongelijkheid gewenst? Wat zijn de argumenten om het huidige systeem
van de eigen bijdragen te handhaven?
Hoe staat de minister tegenover de tekorten op de begrotingen van vele
gemeenten aangaande de uitvoering van de Wvg? Is er gezien deze tekorten niet
een noodzaak ontstaan om structureel meer middelen aan de gemeenten beschikbaar
te stellen?
Wat is de mening van de minister op het punt van de gegroeide praktijk
van het verstrekken van minimale pakketten door de sommige gemeenten? Is in
dat kader het door de minister geformuleerde uitgangspunt van de goedkoopste
adequate voorziening niet een uitholling en verschraling van de zorgplicht
wanneer er over de invulling hiervan ook nog eens zowel in de wet als in de
praktijk onduidelijkheid en vaagheid bestaat? Is het niet verstandig, zoals
ook bepleit door de Gehandicaptenraad, tot een herformulering van de zorgplicht
te komen? Wat verstaat de minister onder adequate voorzieningen?
Wat is de mening van de minister over het huidige voorzieningenpeil van
de Wvg?
De voorzitter van de commissie,
Kneppers-Heijnert
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen