nr. 5a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De indieners danken de leden van de GroenLinks-fractie voor de gestelde
vragen en zullen deze zo zorgvuldig mogelijk beantwoorden.
In antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of indieners
een voortschrijdend inzicht hebben in het antwoord op de vraag hoe de nadelige
financiële gevolgen van deze wet, namelijk de inperking van het gemeentelijk
belastinggebied en een herverdeeleffect opgevangen kunnen worden, kan geantwoord
worden dat sinds de plenaire behandeling in de Tweede Kamer geen nieuwe informatie
tot ons is gekomen omtrent de financiële gevolgen van het wetsvoorstel.
Zoals bekend betwijfelen de indieners of de inperking van het gemeentelijk
belastinggebied f 30 miljoen bedraagt en of dit een herverdeeleffect
in de algemene uitkering uit het gemeentefonds bewerkstelligt van f 17,5
miljoen.
De indieners hebben de minister verzocht om nadere kwantitatieve gegevens,
bij voorkeur uitgesplitst voor de jaren 1997 en 1998. Helaas bleek toen –
en blijkt nog steeds – dat deze informatie niet beschikbaar is. Voor
zover er gegevens beschikbaar zijn, zijn substraatteeltobjecten niet als zodanig
uitgesplitst. Dit is bijvoorbeeld ook niet het geval in de meicirculaire gemeentefonds
1999 in verband met de vaststelling van de suppletie-uitkering en enkele andere
zaken d.d. 18 december 1997, waarin uiteindelijk de aangepaste bedragen per
gemeente op basis van aan het CBS verstrekte gegevens zijn opgenomen.
Zelfs uit de recente septembercirculaire gemeentefonds 1999 blijkt, dat
de minister nog altijd niet beschikt over de juiste gegevens met betrekking
tot de substraatteelt over voorafgaande jaren en dat tot nader onderzoek nog
slechts een voornemen bestaat.
Tegen die achtergrond zou het de indieners van het onderhavige wetsvoorstel
enigszins bevreemden indien zij gehouden zouden zijn zeer exacte kwantitatieve
specificaties te verstrekken. Niettemin hebben de indieners, teneinde de Staten-Generaal
nader te kunnen informeren, uiteraard wel getracht zoveel mogelijk gegevens
te verzamelen. Zo gelieve u bijvoorbeeld een overzicht van 25
gemeenten met de hoogste concentratie substraatteelt aan te treffen in de
nota naar aanleiding van het verslag (kamerstukken II 1998/99, 26 423,
nr. 8) voor de Tweede Kamer op basis van de landbouwtellingen 1998 van
het CBS.
In de Memorie van Toelichting (kamerstukken II 1998/99, 26 423, nr. 3)
van onderhavig wetsvoorstel hebben de indieners in een aparte paragraaf aangegeven
wat de gevolgen voor de gemeenten zouden zijn bij aanvaarding van het wetsvoorstel.
Zij hebben daarbij tevens aangegeven waarom in dit specifieke geval (de wetgeving
is het rechtstreeks gevolg van de weigering van de regering om de door een
ruime kamermeerderheid aanvaarde motie Van der Hoeven/Remkes (kamerstukken
II 1997/98, 25 600 C, nr. 13) uit te voeren) herverdeeleffecten
binnen het gemeentefonds opgevangen kunnen worden.
Een andere vraag die de leden van de GroenLinks-fractie opwerpen is de
vraag naar het oordeel van de indieners over het argument dat de motieven
die destijds speelden om de vrijstelling te geven voor de teelt van cultuurgrond
thans niet meer gelden en een uitbreiding van de vrijstelling derhalve oneigenlijk
zou zijn. Het opheffen van de ongelijkheid tussen teelt in de volle grond
en substraatteelt heeft op dit moment prioriteit. Indieners zijn van mening
dat de motieven die destijds speelden om de vrijstelling te geven voor teelt
in cultuurgrond in beginsel ook thans nog gelden. Dat neemt niet weg dat een
discussie ten principale is aangekondigd over het al dan niet handhaven van
de algemene ozb-vrijstelling voor cultuurgrond. Deze discussie zal echter
los van dit wetsvoorstel gevoerd moeten worden.
In het kader van bovenstaande punten trekken indieners twee parallellen
met de wet tot wijziging van de werktuigenvrijstelling (kamerstukken II 1997/98,
25 736). In de eerste plaats slaagde de regering er ook bij de parlementaire
behandeling van de wijziging van de werktuigenvrijstelling niet in om de Kamer
een exact inzicht te geven in de effecten op het gemeentelijk belastinggebied
en de exacte herverdeeleffecten. Een en ander was aanleiding voor de Tweede
Kamer om de motie Noorman-Den Uyl c.s. te aanvaarden (kamerstukken II 1998/99,
25 736, nr. 6) waarin om een monitoring en evaluatie werd gevraagd.
Bij brief van 28 april 1999 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aan de Tweede Kamer laten weten dat het bedoelde onderzoek van de Waarderingskamer
vooral een kwalitatieve functie zal hebben en daarvan amper kwantitatieve
specificaties mogen worden verwacht.
In de tweede plaats diende de regering met het hierbovenbedoelde wetsvoorstel
ook een reparatiewetsvoorstel in om een dreigende beperking van de vrijstelling
te voorkomen. Ook van die vrijstelling kan worden gezegd dat deze groepen
belastingplichtigen faciliteert en wellicht bij een doorlichting van alle
vrijstellingen ter discussie zou kunnen worden gesteld. Dit heeft noch de
Staten-Generaal noch de regering belet de werktuigenvrijstelling in de Gemeentewet
te blijven verankeren als wettelijke vrijstelling. Het is onlogisch een andere
lijn te trekken bij het aanpassen van de wettekst met betrekking tot de wijziging
van omgaan met de cultuurgrondvrijstelling.
Van der Hoeven
Luchtenveld