26 412
Wijziging van de Gemeentewet en de Wet van 18 december 1997, met betrekking tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100

nr. 4c
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2000

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Wet van 18 december 1997, met betrekking tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100, heeft de heer Boorsma mij de vraag gesteld of er in de afgelopen negen jaar vaker een toevoeging aan het gemeentefonds heeft plaats gevonden voor een welomschreven doel met «bestedingsdwang» (zie Handelingen EK 3, 26 412, 9 november 1999).

Door middel van deze brief, die ik u mede namens de staatssecretaris van Financiën zend, kom ik mijn toezegging na u schriftelijk te melden of er in de afgelopen jaren vaker toevoegingen met een geoormerkte bestedingsrichting aan het gemeentefonds hebben plaatsgevonden.

De Financiële-verhoudingswet, art. 6 bepaalt dat de algemene uitkering uit het gemeentefonds ten goede komt aan de algemene middelen van de gemeente. De toevoegingen aan het gemeentefonds voor de algemene uitkering aan de gemeenten laten zich in een aantal categorieën indelen.

De eerste categorie betreft de jaarlijkse volume-groei algemene mutatie van het fonds. Vóór 1995 betrof het met name ombuigingen, regeerakkoord-impulsen en nominale ontwikkelingen. Vanaf 1995 geldt de normeringsmethodiek, waarbij de norm voor de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van het fonds die van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven is.

Een tweede categorie betreft de toevoeging van middelen aan het gemeentefonds als gevolg van nieuw of bijgesteld beleid waarbij de gemeenten een eigen rol krijgen. De middelen die hiervoor aan het gemeentefonds worden toegevoegd zijn weliswaar bedoeld om de gemeenten in staat te stellen de nieuwe taak op zich te nemen, er is echter geen harde verplichting om (het totaal van) de middelen die voor dergelijke intensiveringen additioneel aan het gemeentefonds worden toegevoegd specifiek voor deze taak aan te wenden. De gemeente kan – gegeven de (nieuwe) wet- en regelgeving – binnen de totaal beschikbare budgettaire ruimte zelf bepalen op welke gemeentelijke onderwerpen extra inspanningen en uitgaven gewenst zijn.

Voorts kan als derde categorie worden onderkend de toevoegingen in verband met de sanering van de specifieke uitkeringen. Voor zover de middelen voor specifieke uitkeringen zijn overgeheveld naar het gemeentefonds geldt dat de middelen het karakter van algemene middelen krijgen. Daarmee gaat ook voor deze categorie op dat de gemeenten vrij zijn in de aanwending van de middelen, gegeven de wet- en regelgeving.

Naast de algemene uitkering uit het gemeentefonds zijn er ook de zogenaamde integratie-uitkeringen. Een integratie-uitkering wordt toegepast als een directe overheveling van bijvoorbeeld een specifieke uitkering naar de algemene uitkering van het gemeentefonds bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. Op deze wijze kunnen herverdeeleffecten in de tijd gemitigeerd worden.

De Financiële-verhoudingswet, art. 13 bepaalt dat de integratie-uitkeringen uit het gemeentefonds ten goede komt aan het algemene middelen van de gemeenten. Ook voor de integratie-uitkeringen geldt dus dat de gemeenten vrij zijn in de aanwending van de middelen, gegeven de wet- en regelgeving.

Per categorie algemene uitkering als ook voor de integratie-uitkeringen is nagegaan welke mutaties over de periode 1990–1999 hebben plaatsgevonden en of er daarbij sprake is geweest van «bestedingsdwang». De bronnen daarvoor zijn met name de begrotingen en de circulaires geweest. Deze inventarisatie levert op dat alleen bij de geleden ten behoeve van de f 100-maatregel sprake is (geweest) van een expliciet geoormerkte bestedingsrichting. Overigens merk ik volledigheidshalve op dat deze bestedingsrichting mede is gebaseerd op met de VNG gemaakte afspraken.

Bovenstaande schets gaat ook op voor het provinciefonds. In de afgelopen negen jaar hebben geen toevoegingen aan het provinciefonds plaats gevonden waarvoor een expliciet geoormerkte bestedingsrichting is voorgeschreven zoals bij de toevoeging aan het gemeentefonds voor de f 100-maatregel.

Ik ga er van uit dat u met deze brief voldoende geïnformeerd bent over dit onderwerp.

Hoogachtend,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven