26 412
Wijziging van de Gemeentewet en de Wet van 18 december 1997, met betrekking tot de vormgeving van de lokale lastenverlichting van f 100

nr. 4
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT2

Vastgesteld 21 september 1999

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden behorende tot de PvdA-fractie hadden op zichzelf waardering voor het feit dat het kabinet de lasten van huishoudens met f 680 miljoen wil blijven verlichten. Zij hadden echter enige twijfels over de kwaliteit van het daarbij gevoerde beleid dat vorm krijgt in het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hadden begrepen dat de ratio voor het wetsvoorstel daarin is gelegen dat het kabinet lasten voor huishoudens, ontstaan door het feit dat de gemeenten door milieuwetgeving genoopt zijn geweest bepaalde gemeentelijke belastingen en rechten te verhogen, wil verlichten. Dit leidde in 1997 tot de per 1-1-2000 aflopende wetgeving waarbij gemeenten verplicht werden om een bedrag van totaal f 680 miljoen, dat door de regering extra werd gestort in het Gemeentefonds, ten goede te laten komen aan huishoudens via een uitkering van f 100 per huishouden. Het onderhavige wetsvoorstel wil deze gang van zaken voor onbepaalde tijd continueren.

De twijfels bij deze leden over de kwaliteit van deze wetgeving spitsen zich toe op de volgende punten.

De gemeentelijke milieuheffingen (zoals voor afvalstoffen) zijn door de wetgever bedoeld om het beginsel «de vervuiler betaalt» te benadrukken. Wordt door ongericht f 100, (de zgn. «Pepermeier») terug te storten bij deze huishoudens geen inbreuk gemaakt op dit beginsel?

Het wetsvoorstel schept excepties op een aantal artikelen van de Gemeentewet inzake de gemeentelijke belastingen, excepties die de gemeenten machtigen om kortingen op deze belastingen te geven («De raad kan bepalen...»). Als echter gemeenten dit geld op andere, meer indirecte wijze aan hun burgers ten goede willen laten komen – b.v. door zorgvoorzieningen te versterken – of als gemeenten inkomensbeleid willen voeren, dan staat deze bepaling daaraan niet in de weg. Dit is niet consistent.

Het kabinet zal toezicht willen houden op de uitvoering van deze wet. Hoe stelt het kabinet zich dit voor nu het preventief toezicht op de gemeentelijke belastingheffing welbewust is afgeschaft? Wil het kabinet gebruik maken van haar vernietigingsbevoegdheid ex artikel 268? Zo ja, is dat middel niet erg bewerkelijk en bovendien overzwaar?

De gemeentelijke autonomie wordt geschonden doordat het rijk, buiten de gemeenten om, kortingen oplegt op gemeentelijke belastingen die tot uitvoering strekken van zijn eigen milieuwetgeving. In de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer beschreef de minister zelf deze aanpak als «niet moeders mooiste qua bestuurlijke verhoudingen».

Eerst int het rijk f 680 miljoen om deze vervolgens via de gemeenten aan huishoudens ten goede te laten komen via de uitkering van 6,8 miljoen Pepermeiers. Kan het rijk dan niet beter zelf aan belastingplichtigen zo'n meier uitreiken, en zulk «rondpompen van geld» daarmee voorkomen?

Er zijn administratieve kosten verbonden aan het uitreiken van f 100 aan 6,8 miljoen huishoudens. Welke zijn deze kosten, gerelateerd aan de bescheiden uitkering zelf? Is de overheid in feite niet veel meer kwijt is dan f 680 miljoen?

Bij nota van wijzigingen (stuk nr. 7) is, op aandrang van de Tweede Kamer, bepaald dat de regering bij koninklijk besluit mag bepalen dat het wetsvoorstel vervalt, mits niet vóór 1-1-2002. In welke relatie staat deze bevoegdheid tot het recht van de Staten-Generaal als medewetgever en als medevaststeller van de begroting?

De leden behorende tot de PvdA-fractie vroegen, gezien bovengenoemde diskwaliteiten van het wetsvoorstel maar ook vanwege de autonomie van gemeenten, of het niet beter zou zijn het bedrag van f 680 miljoen eenvoudig te storten in het Gemeentefonds. In dat geval kunnen gemeenten ofwel beslissen om de Pepermeier aan de huishoudens van hun burgers te doen toekomen, of deze op een andere manier aan de huishouding van de gemeente ten goede te laten komen. Daarvoor is geen wetsvoorstel nodig. Als overigens dit wetsvoorstel wordt verworpen, terwijl in de rijksbegroting wél f 680 miljoen extra aan het Gemeentefonds wordt uitgekeerd, zou daarmee dan niet de gemeentelijke autonomie beter worden gediend, zo vroegen deze leden.

De leden van de SP-fractie hadden met waardering kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij wensten echter op een enkel onderdeel van het wetsvoorstel een aantal vragen ter beantwoording aan de bewindslieden voor te leggen.

In het wetsvoorstel wordt in artikel 229d, eerste lid van de Gemeentewet de formulering: «De Raad kan bepalen» gebruikt. Zou het niet beter zijn hier de formulering «bepaalt» te hanteren, zodat de gemeenten daadwerkelijk verplicht worden de beoogde lastenverlichting ten aanzien van alle inwoners te effectueren?

Bestaat er naar de mening van de bewindslieden, indien de formulering «kan bepalen» wordt gehandhaafd, een garantie dat alle gemeenten met betrekking tot de lastenverlichting zich aan de wetsbepaling houden en conform de wet en de bedoeling van de wetgever zullen handelen?

Bestaat enig inzicht in de wijze waarop onder het regime van de huidige wet in de afgelopen periode de gemeenten zich hebben gehouden aan de bedoeling van de wet en de wetgever? En zo ja, welke conclusie wordt daaruit getrokken?

Zijn ten aanzien van de afgelopen periode voorbeelden bekend van gemeenten die de wet niet danwel niet naar behoren of niet volledig hebben uitgevoerd? En zo ja, welke?

Bestaat het voornemen, indien de formulering «kan bepalen» wordt gehandhaafd, na te gaan en te controleren of de gemeenten de lastenverlichting conform de bedoeling van de wet en de wetgever zullen uitvoeren? Zo ja, zijn de bewindslieden bereid de Kamer daarover tussentijds te rapporteren?

Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK nr. 285, vergaderjaar 1998–1999.

XNoot
2

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Wiegel (VVD) (plv. voorzitter), Luijten (VVD), Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Van Schijndel (GL), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Witteveen (PvdA) (voorzitter).

Naar boven