25 600 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1998

nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 164 t/m 164d, vergaderjaar 1997–1998.

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 1999

Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting voor het jaar 1998 in uw Kamer op 3 februari van dat jaar, heeft mijn ambtsvoorgangster aan het toenmalige lid van de VVD-fractie in uw Kamer, de heer Talsma, toegezegd dat wordt nagegaan of clustering van invoeringsdata van wetswijzigingen in overeenstemming is met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Handelingen I 1997/98, blz. 837). Bij brief van 23 februari 1998, waarin mijn ambtsvoorgangster nader ingang op diverse bij die begrotingsbehandeling gedane toezeggingen, is gemeld dat dit onderwerp op de agenda zou worden geplaatst van de interdepartementale werkgroep Aanwijzingen voor de regelgeving (Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 164b, blz. 5).

Inmiddels heeft op basis van een bespreking in de genoemde werkgroep besluitvorming plaatsgevonden over het door de heer Talsma aangesneden onderwerp, waarover ik u hierbij gaarne inlicht.

Achtergrond van het verzoek van de heer Talsma was de naar zijn zeggen vaak voorkomende praktijk dat wetten op zeer korte termijn en op schijnbaar willekeurig gekozen tijdstippen in werking treden, waardoor een deugdelijke voorbereiding op de inwerkingtreding van een nieuwe wet binnen de rechtspraktijk wordt bemoeilijkt. Bij eerdere gelegenheden is door de VVD-fractie in de Eerste Kamer daarom wel bepleit om wetten bijvoorbeeld steeds ofwel op 1 januari ofwel op 1 juni in werking te latent reden. Deze gedachte is door achtereenvolgende ministers echter steeds als een te weinig praktische oplossing van de hand gewezen, een opvatting die ook ik deel. Bij de behandeling van de Justitiebegroting voor het jaar 1998 kwam de heer Talsma daarom moet het voorstel om voortaan ten minste het normale systeem van de «vangnetbepaling» in de Bekenmakingswet te volgen, te weten dat als inwerkingtredingsdatum van een wet geldt de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet is geplaatst (zie Handelingen I 1997/98, blz. 813). In de praktijk ligt de inwerkingtredingsdatum dan tussen de vier en acht weken.

Door de werkgroep Aanwijzingen voor de regelgeving is geconstateerd dat de Aanwijzingen voor de regelgeving op zichzelf reeds de mogelijkheid bieden om bij de formulering van inwerkingtredingsbepalingen gebruik te maken van dit op de Bekendmakingswet geënte model. Dit is namelijk een van de drie modellen die in aanwijzing 178, eerste lid, zijn opgenomen voor de regeling van inwerkingtreding van wetten in normale gevallen (model A). In de huidige tekst is echter geen duidelijke voorkeur uitgesproken voor gebruikmaking van dat model ten opzichte van de beide andere in die aanwijzing opgenomen modellen, te weten inwerkingtreding met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst (model B) en inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (model C). De werkgroep heeft, gelet op de overwegingen die aan het verzoek van de heer Talsma ten grondslag liggen, derhalve geadviseerd om in de toelichting bij aanwijzing 178 duidelijk vast te leggen dat gebruikmaking van model A van aanwijzing 178, eerste lid, – dus de op de Bekendmakingswet geënte modelbepaling – de voorkeur heeft boven gebruikmaking van model B, terwijl in sommige gevallen model C (inwerkingtreding bij koninklijk besluit) uitkomst van bieden om de gewenste flexibiliteit bij de invoering te realiseren.

Dit voorstel van de werkgroep is door de regering overgenomen in het ontwerp van de vierde wijziging van de Aanwijzigingen voor de regelgeving, die medio oktober jl. voor advies is voorgelegd aan de Raad van State, Indien het advies van de Raad van State op korte termijn wordt uitgebracht, zal deze wijziging omstreeks 1 maart 2000 in werking kunnen treden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven