25 398
Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 1999

Tijdens de mondelinge behandeling van wetsvoorstel 25 398 (bijzondere politieregisters; inmiddels de wet van 27 mei 1999, Stb. 244) op 25 mei 1999 heb ik naar aanleiding van vragen van het lid van Uw Kamer, de heer prof.dr. E. M. H. Hirsch Ballin een tweetal toezeggingen gedaan met betrekking tot het toezicht op de bijzondere politieregisters. Mijn eerste toezegging hield in dat ik het Nederlands Politie Instituut zou verzoeken om nader te bezien op welke wijze de toezichtsrol van het openbaar ministerie en die van de korpsbeheerders op elkaar afgestemd zouden kunnen worden. Voorts heb ik toegezegd dat ik het belang van intensievere betrokkenheid van het openbaar ministerie bij de werking van de bijzondere politieregisters nog eens onder de aandacht zou brengen bij het College van procureurs-generaal.

In verband met deze toezeggingen wil ik Uw Kamer gaarne informeren over de werkgroep «wijziging Wet politieregisters» die is ingesteld in het kader van het project implementatie bijzondere opsporingsbevoegdheden. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de politie, de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het openbaar ministerie en het Nederlands Politie Instituut. De werkgroep heeft tot taak zorg te dragen voor een adequate implementatie van de nieuwe regels voor de bijzondere politieregisters. Daaronder wordt mede begrepen de totstandbrenging van een deugdelijke toezichtsmechanisme betreffende de bijzondere politieregisters. De werkgroep streeft ernaar op dit terrein op korte termijn met voorstellen te komen die opgenomen zouden moeten worden enerzijds in een bijgestelde instructie voor het openbaar ministerie en anderzijds in een circulaire voor de korpsbeheerders. Uiteraard zal er bij de opstelling van deze voorstellen rekening mee worden gehouden dat de rol van de korpsbeheerder in het kader van het toezicht op de registers afgestemd wordt op de rol van de verantwoordelijke officier van justitie en vice versa. Zodra bedoelde instructie en circulaire tot stand gekomen zijn, zal ik Uw Kamer daarvan exemplaren doen toekomen.

Met het vorenstaande hoop ik Uw Kamer voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 63 t/m 63h, vergaderjaar 1998–1999.

Naar boven