26 353
Gemeentelijke herindeling van Twente

nr. 238c
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 14 september 1999

De memorie van antwoord gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Alhoewel de leden van de CDA-fractie niet tevreden waren met de memorie van antwoord waar die op een aantal vragen van deze fractie niet in gaat, hadden zij geen behoefte aan nadere schriftelijke inbreng. Zij benadrukten opnieuw het grote belang om nu zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan de betrokken Twentse gemeenten, en pleitten derhalve voor openbare behandeling op 14 september 1999.

De leden van de PvdA-fractie zeiden met waardering kennis te hebben genomen van de memorie van antwoord. De keuze voor Twentestad wordt helder, consistent en principieel beargumenteerd. De beantwoording van door de PvdA-fractie gestelde vragen over de Bandstadgedachte roept echter nadere vragen op. De leden van de fracties van VVD, D66 en OSF sloten zich bij deze vragen aan.

Het kabinet beschouwt de Bandstad-constructie hooguit als een «mogelijk perspectief op de zeer lange termijn», maar stelt tegelijkertijd dat de Bandstad-gedachte vooral bedoeld is om «aan te geven dat het gewenst is de sociaal-economische en ruimtelijke ontwikkeling langs deze stedelijke as te laten plaatsvinden». Hoe kan de Bandstad zowel een mogelijkheid zijn voor de zeer lange termijn (bedoeld is kennelijk: meer dan vijfentwintig jaar) en een concept dat richting geeft aan de ontwikkelingen die zich in het heden afspelen? Als in de regio een «nieuw evenwicht» in de bestuurlijke verhoudingen is ontstaan, is het onwaarschijnlijk dat er energie en aandacht gestoken zal worden in die op zeer lange termijn gelokaliseerde Bandstad-gedachte, met als gevolg dat het risico bestaat dat men de ontwikkelingen niet stuurt en stimuleert maar er achteraan loopt.

Bestudering van de situatie in de regio bracht de leden van deze fractie tot de constatering dat feitelijk gezien er in het gebied al sprake is van een stedelijke agglomeratie Enschede, Hengelo, Borne, Almelo. Niet alleen in economisch opzicht, maar ook ecologisch, ruimtelijk, sociaal en cultureel. De vraag komt dan op of het mogelijk zou zijn het kabinet te volgen in deafwijzing van een Bandstad (gefuseerde gemeenten), maar tegelijkertijd wel vorm te geven aan een Stedenband, waarbij de deelnemende gemeenten elk zelfstandig kunnen blijven maar in een juridisch regime van sterk gecoördineerde samenwerking worden geplaatst. Zijn andere mogelijkheden dan fusie tussen de gemeenten op draagvlak, haalbaarheid en effectiviteit onderzocht of op korte termijn te onderzoeken? Zijn er analoog aan de staatsvorming meer «federale» of «confederale» constructies denkbaar die het perspectief van de langetermijnontwikkelingen verbinden met feitelijke trends in het gebied? Bij deze laatste vragen sloten ook de leden van de fractie van GroenLinks zich aan.

De leden van de CDA-fractie hadden ervoor gepleit bovenstaande vragen weliswaar op te nemen in het verslag, maar de minister te vragen het verslag op een zodanig tijdstip te beantwoorden, dat openbare behandeling op 14 september alsnog mogelijk zou zijn.

De commissie toonde zich onaangenaam verrast door de in de memorie van antwoord genoemde uiterste datum waarop het wetsvoorstel zou moeten worden afgehandeld. Voor het zomerreces is van de kant van het ministerie benadrukt dat het wetsvoorstel uiterlijk 7 september 1999 door deze kamer afgehandeld zou moeten zijn om een tijdige inwerkingtreding van het voorstel te kunnen bewerkstelligen. In de memorie van antwoord echter staat dat afhandeling op 14 september 1999 eveneens tot een tijdige inwerkingtreding kan leiden. De commissie vraagt zich af welke datum nu eigenlijk de juiste is. Narekening van de termijnen van de Kieswet, met name de termijnen genoemd in de artikelen V 11 en V 12, brengt de commissie tot de conclusie dat het wetsvoorstel voor tijdige inwerkingtreding uiterlijk op 7 september 1999 had moeten zijn afgehandeld. De commissie vroeg de minister hierop zijn reactie te geven. Overigens betreurt de commissie dit misverstand over de uiterste behandeldatum vanwege de onzekerheid die hierdoor in Twente is ontstaan. Zij verzocht de minister dan ook in het vervolg zorgvuldiger te laten berekenen op welke datum een wetsvoorstel met betrekking tot gemeentelijke herindeling uiterlijk door de Eerste Kamer moet zijn afgehandeld om tijdig in werking te kunnen treden.

Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Wiegel (VVD), (plv. voorzitter), Luijten (VVD), Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Van Schijndel (GL), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Witteveen (PvdA) (voorzitter).

Naar boven