nr. 212a
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 maart 1999
Op 18 maart jl. is bij uw Kamer ingediend het voorstel van wet houdende
voorschriften van tijdelijke aard, waaronder wijziging van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in verband met de vernieuwing van
opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van de natuur
(Tijdelijke wet aanwijzing bèta-opleidingen) (26 339).
Ik moge u verzoeken te bevorderen dat genoemd wetsvoorstel met voortvarendheid
door uw Kamer zal worden behandeld.
Mijn verzoek heeft de volgende achtergrond. Op 1 mei 1998 heeft mijn ambtsvoorganger
met zes algemene universiteiten afspraken gemaakt over de vernieuwing van
de bèta-opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs. Onder meer heeft
hij daarin op zich genomen een nieuw wettelijk kader te bevorderen op grond
waarvan nieuwe natuurwetenschappelijke opleidingen kunnen worden geprogrammeerd
met een studielast van 210 studiepunten met daaraan gekoppeld het recht op
vijf jaar gemengde studiefinanciering. Dit wettelijk kader zou het mogelijk
moeten maken dat deze opleidingen zo enigszins mogelijk met ingang van het
studiejaar 1999–2000 van start kunnen gaan. De gedachte hierbij is dat
zo snel mogelijk moet worden ingegaan op de groeiende behoefte op de arbeidsmarkt
aan afgestudeerden in de natuurwetenschappelijke opleidingen.
Mijn ambtsvoorganger is met voortvarendheid aan de voorbereiding van het
onderhavige wetsvoorstel begonnen. Bij mijn aantreden als minister heb ik
de werkzaamheden aan het wetsvoorstel voortgezet, hetgeen heeft geresulteerd
in de indiening daarvan bij de Tweede Kamer op 9 december 1998. Na een voorspoedige
behandeling van het wetsvoorstel in die Kamer is het aldaar op 16 maart jl.
aanvaard.
De inwerkingtreding van het wetsvoorstel is voorzien per 16 april 1999
met dien verstande dat het kan terugwerken tot en met genoemde datum, indien
het Staatsblad waarin deze wet zal worden geplaatst later wordt gepubliceerd.
Een tijdige inwerkingtreding van het wetsvoorstel zou het mogelijk maken dat
met ingang van 1 september 1999 door een aantal universiteiten kan worden
gestart met vernieuwde en verbrede bèta-opleidingen.
Alvorens per genoemde datum eventueel met het onderwijs binnen deze opleidingen
een begin kan worden gemaakt, zal nog een aantal procedurestappen moeten worden
gezet.
Nadat verzoeken om toepassing van artikel 2 van het wetsvoorstel bij de
minister zijn ingediend, dienen deze door hem te worden beoordeeld en dient
de besluitvorming daarover aan de betrokken universiteiten te worden meegedeeld.
Volgens het wetsvoorstel krijgt dit zijn beslag tussen 1 mei en 1 juni 1999.
Voorts dienen de nieuwe bètaopleidingen door de Informatie Beheer Groep
in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs 1999–2000 te worden
geregistreerd, een en ander op basis van door de universiteiten voor 1 juni
1999 aan te leveren gegevens. De bekendmaking van deze registratie is in het
wetsvoorstel voorzien per uiterlijk 1 juli 1999.
Dit betekent dat, indien uw Kamer zich met het onderhavige wetsvoorstel
kan verenigen, het voor de betrokkenen, instellingen en studenten, van groot
belang zal zijn als het wetsvoorstel in de loop van april 1999 in het Staatsblad
bekend zou kunnen worden gemaakt.
Ik heb gemeend er goed aan te doen u van deze tijdsproblematiek op de
hoogte te stellen.
Ik hoop dat u mogelijkheden ziet om aan mijn verzoek tot spoedige behandeling
van het wetsvoorstel tegemoet te komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans