26 336
Wijziging van de Wet Luchtverkeer (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering)

nr. 235
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

15 april 1999

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het kader van de herziening van de luchtvaartwetgeving de regels met betrekking tot inschrijving van luchtvaartuigen en tot luchtwaardigheid met inbegrip van type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen van bedrijven opnieuw vast te stellen en dat het wenselijk is in dat kader regels met betrekking tot de vluchtuitvoering vast te stellen;

dat het voorts wenselijk is de Veiligheids Advies Commissie Schiphol bij wet in te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet Luchtverkeer wordt gewijzigd als volgt.

A

In hoofdstuk 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. Artikel 1.1, eerste lid, komt te luiden:

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. AOC: door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan een onderneming of groep van ondernemingen afgegeven document waarin wordt verklaard dat de betrokken luchtvaartexploitant beschikt over beroepsbekwaamheid en organisatie om luchtvaartuigen veilig te exploiteren voor de in dat bewijs gespecificeerde luchtvaartactiviteiten (Air Operator's Certificate);

b. Eurocontrol-organisatie: de Organisatie, ingesteld bij het op 13 december 1960 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» (Trb. 1961, 62), zoals gewijzigd bij Protocol van 12 februari 1981 (Trb. 1981, 182);

c. gezagvoerder: degene, die de leiding heeft bij en verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de vlucht;

d. houder van een luchtvaartuig: degene, op wiens naam een luchtvaartuig in het register, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, dan wel in een buitenlands register van luchtvaartuigen is ingeschreven;

e. klaring: machtiging aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig om een vlucht aan te vangen of te vervolgen onder door een luchtverkeersleidingsdienst gestelde voorwaarden;

f. lid van het boordpersoneel: lid van het cockpitpersoneel en ieder, die aan boord van een luchtvaartuig ten behoeve van de inzittenden of de lading werkzaamheden verricht of heeft te verrichten, onder welke werkzaamheden mede wordt verstaan de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht;

g. lid van het cockpitpersoneel: ieder, die aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden verricht, welke van direct belang zijn voor de bediening van het luchtvaartuig tijdens de vlucht, onder welke werkzaamheden mede wordt verstaan de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht;

h. luchtvaartmaatschappij: onderneming, welke geheel of gedeeltelijk haar bedrijf maakt van het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen;

i. luchtvaartterrein: een terrein, dat is ingericht voor het opstijgen en het landen alsmede de daarmede verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op dat terrein;

j. luchtvaartuig: toestel, dat in de dampkring kan worden gehouden ten gevolge van krachten, die de lucht daarop uitoefent, anders dan de krachten van de lucht tegen het aardoppervlak;

k. luchtverkeer: het geheel der verplaatsingen van luchtvaartuigen in de lucht of op een luchtvaartterrein, alsmede het gebruik van het luchtruim door toestellen die geen luchtvaartuigen zijn;

l. luchtverkeersbeveiliging: het geheel van maatregelen gericht op de bevordering van een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer;

m. luchtverkeersdienstverlening: het geven van luchtverkeersleiding, alsmede het verstrekken van advies of inlichtingen tijdens de vlucht en het verzorgen van alarmering;

n. luchtverkeersleiding: het regelen van het luchtverkeer door het geven van klaringen en aanwijzingen aan deelnemers aan het luchtverkeer;

o. LVB-organisatie: de organisatie voor de luchtverkeersbeveiliging, bedoeld in artikel 5.22;

p. Nederlands luchtvaartuig: een in Nederland geregistreerd luchtvaartuig;

q. opsporingsambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 11.3, eerste lid;

r. STD: een trainingsinstrument zijnde een vluchtnabootser, een vliegtrainingsinstrument, een trainer voor vlieg- en navigatieprocedures of een ander trainingsinstrument (Synthetic Training Device);

s. vlucht: de verplaatsing van het luchtvaartuig gedurende het tijdsverloop dat het in beweging komt met de bedoeling om op te stijgen, tot het ogenblik dat het weer tot volledige stilstand is gekomen na de landing;

t. vluchtinformatiegebied Amsterdam: het luchtruim boven het gebied, dat wordt begrensd door de rijksgrenzen en de kortste lijn op de ellipsoïde tussen de posities met de coördinaten 51°22'25" N 003°21'50" O en 51°30'00" N 002°00'00" O, 51°30'00" N 002°00'00" O en 55°00'00" N 005°00'00" O, de loxodroom tussen 55°00'00" N, 005°00'00" O en 55°00'00" N 006°30'00" O en de kortste lijn op de ellipsoïde tussen de posities met de coördinaten 55°00'00" N 006°30'00" O en 53°40'00" N, 006°30'00" O, uitgedrukt in het geografische referentiesysteem WGS 84.

2. Artikel 1.2 komt te luiden:

1. Deze wet is van toepassing op het luchtverkeer, de luchtverkeersbeveiliging, de luchtvaartuigen, het vervoer en de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam. Deze wet is eveneens van toepassing op Nederlandse luchtvaartuigen, alsmede het vervoer en de vluchtuitvoering met Nederlandse luchtvaartuigen buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, op nader in die algemene maatregel aan te geven categorieën van personeel of op bepaalde soorten van luchtvaartuigen, op bepaalde soorten van vervoer of op bepaalde vormen van vluchtuitvoering, indien toepassing van deze wet in redelijkheid niet kan worden gevergd en de veiligheid van het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht, geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn:

– de artikelen 2.1 tot en met 2.10 of één of meer van deze artikelen,

– hoofdstuk 3,

– hoofdstuk 4,

– titel 5.1 of 5.2,

– titel 6.1, 6.2, 6.3, 6.5,

– hoofdstuk 9, of

– hoofdstuk 10.

3. Bij de toepassing van het tweede lid kunnen bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur voorschriften en beperkingen worden opgenomen met betrekking tot één of meer buiten toepassing van de wet te laten onderdelen. Deze voorschriften en beperkingen kunnen mede betrekking hebben op de beperking van geluidshinder.

3. Een nieuw artikel 1.2a wordt ingevoegd, luidende:

Artikel 1.2a

1. Het is verboden toestellen, die geen luchtvaartuig zijn, in het luchtruim te gebruiken. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie kan bij ministeriële regeling voor door hem aan te wijzen toestellen vrijstelling verlenen van het verbod.

2. Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met deze voorschriften of beperkingen te handelen.

B

In hoofdstuk 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. Aan de laatste volzin van artikel 2.1, tweede lid wordt, onder wijziging van de punt in een komma, toegevoegd: afgegeven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat.

2. Artikel 2.2 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt na de zinsnede «daartoe voldoende onderricht heeft genoten» ingevoegd: aan een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat erkende, gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling.

b. De eerste volzin van het tweede lid komt te luiden: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag op het bewijs van bevoegdheid een of meer bevoegdverklaringen weer.

c. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van bevoegdheid Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven en welke bevoegdverklaringen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat daarop kan weergeven; in die algemene maatregel worden voor elk bewijs van bevoegdheid en voor elke algemene bevoegdverklaring de bevoegdheden en eventueel aan de bevoegdverklaring te verbinden beperkingen aangegeven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden aangegeven welke bijzondere bevoegdverklaringen en voor welke termijn Onze Minister van Verkeer en Waterstaat op het bewijs van bevoegdheid kan weergeven en welke beperkingen daaraan kunnen worden verbonden.

d. In het vierde lid wordt «het bewijs van bevoegdheid» vervangen door: het document, waarop een bewijs van bevoegdheid en een of meer bevoegdverklaringen worden weergegeven,.

3. Artikel 2.3, tweede tot en met achtste lid, komt te luiden:

2. Indien een bewijs van bevoegdheid voor onbepaalde tijd is verleend, is dit bewijs slechts geldig indien daarop ten minste één geldige bevoegdverklaring is weergegeven en voor de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn waarvoor die bevoegdverklaring is afgegeven.

3. Indien een bewijs van bevoegdheid voor bepaalde tijd is verleend, verlengt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag het bewijs van bevoegdheid, indien de houder daarvan beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot dat bewijs van bevoegdheid; het bewijs van bevoegdheid wordt voor de krachtens het eerste lid vastgestelde termijn verlengd.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag een bevoegdverklaring af en verlengt deze, indien de houder daarvan beschikt over voldoende bedrevenheid en ervaring met betrekking tot die bevoegdverklaring. De bevoegdverklaring wordt voor de krachtens het tweede lid vastgestelde termijn verlengd.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven, dat de houder van een in die algemene maatregel aan te geven bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring bij het bereiken van een in die algemene maatregel bepaalde leeftijd daarin aan te geven bevoegdheden:

a. niet meer mag uitoefenen;

b. slechts onder in die algemene maatregel bepaalde voorwaarden mag uitoefenen.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot artikel 2.2 en dit artikel. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

a. de aanvraag en afgifte van bewijzen van bevoegdheid en de aanvraag, afgifte en verlenging van bevoegdverklaringen;

b. de leeftijd, die een aanvrager ten minste moet hebben om voor een bewijs van bevoegdheid in aanmerking te kunnen komen;

c. de eisen, waaraan de aanvrager van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring of van de verlenging daarvan moet voldoen alsmede de wijze, waarop hij kan doen blijken, dat hij aan die eisen voldoet;

d. de te houden examens;

e. de eisen, waaraan examinatoren moeten voldoen, alsmede de eisen waaraan examinatoren moeten voldoen teneinde een autorisatie te verkrijgen;

f. aan STD's te stellen eisen voor kwalificatie;

g. de vernieuwing van het document, waarop bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen worden weergegeven;

h. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de handelingen ten behoeve van de aanvraag om afgifte van het bewijs van bevoegdheid, een bevoegdverklaring of het bewijs van gelijkstelling, de verlenging van een bevoegdverklaring, de vernieuwing van het document, bedoeld in onderdeel g, de afgifte van de autorisatie, bedoeld in onderdeel e, de afgifte van de autorisatie, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, de afgifte van de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, en de afgifte en verlenging van de kwalificatie, bedoeld in onderdeel f.

7. Bij het besluit van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, bedoeld in het zesde lid, onderdeel e, kunnen in aanmerking genomen worden het aantal reeds geautoriseerde examinatoren, hun specifieke deskundigheid en de spreiding van examinatoren over het land in relatie tot de regionale of plaatselijke behoefte.

8. Artikel 2.1, vierde en vijfde lid, is met betrekking tot dit artikel van overeenkomstige toepassing.

4. Artikel 2.4 komt te luiden:

Artikel 2.4

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, af, indien betrokkene voldoet aan de eisen van medische geschiktheid om de werkzaamheden te verrichten, waarvoor betrokkene een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring heeft aangevraagd of is verleend.

2. De medische verklaring wordt, al dan niet onder beperkingen, verleend voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verlengt op aanvraag de medische verklaring voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, indien de houder voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent:

a. de eisen van medische geschiktheid;

b. de ten behoeve van de afgifte van een medische verklaring te verrichten medische keuring;

c. de verplichtingen van de houder van de medische verklaring;

d. de eisen waaraan een geneeskundige of geneeskundige instantie moet voldoen teneinde een autorisatie te verkrijgen;

e. de aanwijzing van instellingen die in het kader van een autorisatie als bedoeld in onderdeel d een certificaat kunnen afgeven;

f. de mogelijkheid van herbeoordeling.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven omtrent de beperkingen waaronder een medische verklaring kan worden afgegeven.

5. Onze Minister autoriseert geneeskundigen of geneeskundige instanties die met het verrichten van medische keuringen worden belast.

6. Bij het besluit van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat over de autorisatie kunnen in aanmerking worden genomen het aantal reeds geautoriseerde geneeskundigen of geneeskundige instanties, hun specialisme en de spreiding van de geautoriseerde geneeskundigen of geneeskundige instanties over het land in relatie tot de regionale of plaatselijke behoefte.

7. De medische verklaring is ongeldig gedurende de periode dat de gezondheidstoestand van de houder zodanig is, dat deze niet meer in staat is de werkzaamheden, waarvoor hem een bewijs van bevoegdheid is verleend, te verrichten.

5. Artikel 2.5 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid, aanhef, wordt «daarop aangetekende» vervangen door: daarop weergegeven.

b. In het eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, wordt «kennis, bedrevenheid of ervaring» vervangen door: kennis of bedrevenheid.

c. In het tweede lid worden «het geschorste bewijs van bevoegdheid» en «een aan de schorsing aangepast bewijs van bevoegdheid» vervangen door: het document waarop het geschorste bewijs van bevoegdheid of de geschorste bevoegdverklaring is weergegeven, onderscheidenlijk een aan de schorsing aangepast document.

d. Aan het vierde lid wordt, onder wijziging van de punt in een punt komma, een nieuw onderdeel c toegevoegd, dat komt te luiden:

c. de wijze waarop de houder van een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, opnieuw kan doen blijken aan de bij of krachtens dat onderdeel bedoelde eisen te voldoen.

e. Onder vernummering van het vijfde lid tot negende lid worden een nieuw vijfde, zesde, zevende en achtste lid ingevoegd, die komen te luiden:

5. Onze Minister kan een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, schorsen, wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat de houder van de autorisatie niet langer voldoet aan de bij of krachtens dat onderdeel gestelde eisen.

6. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op een autorisatie als bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, onderdeel e.

7. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d.

8. Schorsing van het bewijs van bevoegdheid betekent schorsing van op het document weergegeven bevoegdverklaringen voor de duur van die schorsing.

6. Artikel 2.6 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring intrekken.

b. In het eerste lid, onderdelen b en c, wordt «daarop aangetekende» vervangen door: daarop weergegeven.

c. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de houder van een bewijs van bevoegdheid of een of meer bevoegdverklaringen de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen is ontzegd, dan wel zijn bewijs van bevoegdheid of een of meer bevoegdverklaringen zijn ingetrokken, is hij verplicht het document, waarop zijn bewijs van bevoegdheid en eventuele bevoegdverklaringen zijn weergegeven, onverwijld bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in te leveren.

d. In het derde lid komt «of doorhaling» te vervallen.

e. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, dat komt te luiden:

3. Het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een autorisatie als bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, onderdeel e.

4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d.

5. Het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een autorisatie als bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid, onderdeel d.

7. In artikel 2.8 wordt «artikel 2.3, zesde lid, onderdeel e» vervangen door: artikel 2.3, zesde lid, onderdeel c.

8. Artikel 2.9 komt te luiden:

Artikel 2.9

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een opleidingsinstelling ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring erkennen, kwalificeren of registreren, indien die opleidingsinstelling voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan de erkenning, kwalificatie of registratie van een opleidingsinstelling geheel of deels intrekken, wanneer die opleidingsinstelling niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid.

9. In artikel 2.10, eerste lid, wordt «dient» vervangen door: en de leerling-vlieger dienen.

C

Hoofdstuk 3 komt te luiden:

HOOFDSTUK 3 LUCHTVAARTUIGEN

TITEL 3.1 NATIONALITEITSKENMERKEN EN REGISTRATIE VAN LUCHTVAARTUIGEN

Artikel 3.1

1. Het is verboden een luchtvaartuig te gebruiken, dat niet is voorzien van een geldig nationaliteits- en inschrijvingskenmerk en een geldig bewijs van inschrijving.

2. Het is verboden:

a. op een luchtvaartuig een ander dan het in het eerste lid bedoelde kenmerk aan te brengen, of

b. een luchtvaartuig te gebruiken dan wel te doen of te laten gebruiken, dat is voorzien van een ander dan het in het eerste lid bedoelde kenmerk, met het oogmerk het te doen voorkomen, dat het luchtvaartuig is voorzien van een geldig kenmerk.

Artikel 3.2

1. De houder van een Nederlands luchtvaartuig voorziet het luchtvaartuig van:

a. een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie vastgesteld nationaliteitskenmerk en een voor dat luchtvaartuig vastgesteld inschrijvingskenmerk; en

b. een bewijs van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3.

2. De kenmerken, bedoeld in het eerste lid, bestaan voor burgerluchtvaartuigen uit letters of cijfers of een combinatie van beide; zij worden op bij ministeriële regeling nader aan te geven plaats, wijze en uitvoering op het desbetreffende luchtvaartuig aangebracht.

3. Voor militaire luchtvaartuigen bestaat het nationaliteitskenmerk uit een afbeelding en het inschrijvingskenmerk uit letters of cijfers of een combinatie van beide; zij worden op bij ministeriële regeling nader aan te geven plaats, wijze en uitvoering op het desbetreffende luchtvaartuig aangebracht.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie kan voor luchtvaartuigen, die naar zijn oordeel van historische waarde zijn, kenmerken toestaan, die van het eerste lid, onderdeel a, afwijken.

Artikel 3.3

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie houdt een register bij van Nederlandse burgerluchtvaartuigen respectievelijk Nederlandse militaire luchtvaartuigen. Het register voor burgerluchtvaartuigen is openbaar.

2. In het register voor burgerluchtvaartuigen worden op aanvraag op naam van de aanvrager burgerluchtvaartuigen ingeschreven, wanneer zowel de aanvrager als de in te schrijven burgerluchtvaartuigen voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. De inschrijving geschiedt voor onbepaalde tijd.

3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een luchtvaartuig tijdelijk inschrijven:

a. indien het desbetreffende luchtvaartuig slechts voor een bepaalde termijn aan de houder ter beschikking is gesteld, voor ten hoogste die bepaalde termijn; of

b. in afwachting van het voldoen aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, voor ten hoogste zes maanden, welke termijn eenmaal voor ten hoogste dezelfde periode kan worden verlengd.

4. In het buitenland geregistreerde burgerluchtvaartuigen worden niet in het register ingeschreven.

5. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie regels geven inzake de in het register op te nemen gegevens.

Artikel 3.4

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag van de houder van een burgerluchtvaartuig de inschrijving wijzigen, nadat de houder de nodige gegevens heeft verstrekt en het bewijs van inschrijving, bedoeld in artikel 3.5, bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft ingeleverd.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een inschrijving ambtshalve wijzigen, wanneer:

a. onjuiste gegevens zijn verstrekt, of

b. de feiten die ten grondslag liggen aan de gegevens, tijdens de duur van de inschrijving wijziging hebben ondergaan.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat haalt op aanvraag van de houder van een burgerluchtvaartuig de inschrijving door, nadat de houder de nodige gegevens heeft verstrekt en het bewijs van inschrijving, bedoeld in artikel 3.5, bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft ingeleverd.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een inschrijving ambtshalve doorhalen, wanneer:

a. de houder ten behoeve van de inschrijving onjuiste gegevens heeft verstrekt;

b. de houder niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, of

c. gedurende langer dan een jaar het desbetreffende luchtvaartuig niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid.

5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat haalt een inschrijving ambtshalve door, wanneer het betrokken luchtvaartuig:

a. in het buitenland is geregistreerd, of

b. definitief niet meer aan het luchtverkeer deelneemt.

Artikel 3.5

1. Ten bewijze van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3, verstrekt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie met betrekking tot het ingeschreven luchtvaartuig een bewijs van inschrijving. Onze Minister wie het aangaat kan een inschrijvingsbewijs wijzigen. Het bewijs wordt verstrekt voor onbepaalde tijd.

2. In geval van toepassing van artikel 3.3, derde lid, verstrekt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een bewijs van inschrijving voor de termijn, waarvoor het betrokken luchtvaartuig is ingeschreven.

3. In geval van:

a. wijziging van de inschrijving, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, of

b. doorhaling van de inschrijving, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan de aanvrager een tijdelijk bewijs van inschrijving verstrekken voor ten hoogste vier weken. Wijziging of doorhaling van de inschrijving vindt plaats na verstrijken van de termijn, waarvoor het tijdelijk bewijs van inschrijving is verleend.

4. In geval van ambtshalve wijziging of doorhaling van de inschrijving, bedoeld in artikel 3.4, tweede respectievelijk vierde of vijfde lid, levert de houder van het bewijs van inschrijving dit bewijs terstond in bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

5. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie kunnen met betrekking tot het model en de uitvoering van het bewijs van inschrijving eisen worden vastgesteld.

Artikel 3.6

Voor luchtvaartuigen, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 3.25 is verleend, geldt het vereiste, dat een inschrijvingskenmerk voor een bepaald luchtvaartuig is vastgesteld, niet, mits het betrokken luchtvaartuig een inschrijvingskenmerk voert, dat door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan die natuurlijke of rechtspersoon met het oog op de bedrijfsvoorraad is opgegeven. Artikel 3.2, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 3.7

Ten aanzien van burgerluchtvaartuigen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven ter uitvoering van de artikelen 3.4 en 3.5. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

a. de procedure van aanvraag, wijziging of doorhaling van een inschrijving, alsmede de gegevens, welke bij elke procedure dienen te worden verstrekt;

b. de vernieuwing van het inschrijvingsbewijs, en

c. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om inschrijving en om wijziging of doorhaling van de inschrijving alsmede voor afgifte en vernieuwing van een bewijs van inschrijving.

TITEL 3.2 LUCHTWAARDIGHEID

§ 3.2.1 Type-certificaat, bewijs van luchtwaardigheid

Artikel 3.8

1. Het is verboden een vlucht uit te voeren met een luchtvaartuig, dat:

a. niet luchtwaardig is, of

b. niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid.

2. Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands luchtvaartuig is vereist hetzij

– een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie afgegeven bewijs van luchtwaardigheid, hetzij

– voor burgerluchtvaartuigen, een bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in artikel 3.20.

Artikel 3.9

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag met betrekking tot een type-ontwerp van een burgerluchtvaartuig dan wel van een voortstuwingsinrichting of propeller bestemd voor een burgerluchtvaartuig, dat nog niet eerder in Nederland is onderzocht en waarvoor geen type-certificaat als bedoeld in artikel 3.20 is afgegeven, een type-certificaat af, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.

2. Een type-certificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

3. Het type-certificaat geldt ten aanzien van alle burgerluchtvaartuigen, voortstuwingsinrichtingen respectievelijk propellers, die conform het onderzochte type-ontwerp zijn.

4. Onze Minister van Defensie geeft met betrekking tot een type-ontwerp van een militair luchtvaartuig dan wel van een voortstuwingsinrichting of propeller bestemd voor een militair luchtvaartuig, een type-certificaat af, indien wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.10

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wijzigt op aanvraag een type-certificaat, wanneer voldaan wordt aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.

2. Onze Minister van Defensie wijzigt een type-certificaat, wanneer voldaan wordt aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 3.11

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag een aanvullend type-certificaat afgeven, indien:

a. het een ingrijpende wijziging van het type-ontwerp betreft, waarvoor een type-certificaat is afgegeven, en

b. aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen wordt voldaan.

Artikel 3.9, tweede en derde lid, alsmede artikel 3.10, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Onze Minister van Defensie kan een aanvullend type-certificaat afgeven. Artikel 3.9, vierde lid, alsmede artikel 3.10, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.12

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een type-certificaat of aanvullend type-certificaat schorsen, wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat met betrekking tot de luchtvaartuigen dan wel voortstuwingsinrichtingen of propellers waarvoor dat type-certificaat of aanvullend type-certificaat is afgegeven, niet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen wordt voldaan.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een type-certificaat of aanvullend type-certificaat intrekken, wanneer de luchtvaartuigen dan wel voortstuwingsinrichtingen of propellers met betrekking waartoe dat type-certificaat is afgegeven, niet aan daarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voldoen.

4. Onze Minister van Defensie kan een type-certificaat of een aanvullend type-certificaat schorsen of intrekken. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven.

Artikel 3.13

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft aan de houder van een burgerluchtvaartuig, dat in Nederland dan wel in het register van een staat of van een internationale organisatie als bedoeld in artikel 3.20 is ingeschreven, op aanvraag een bewijs van luchtwaardigheid met betrekking tot dat luchtvaartuig af, indien:

a. ten aanzien van het betrokken type-ontwerp een type-certificaat als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, of artikel 3.20 is afgegeven;

b. ten aanzien van dat luchtvaartuig geen bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven als bedoeld in artikel 3.20; en

c. het betrokken luchtvaartuig voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen; deze eisen kunnen voor verschillende categorieën luchtvaartuigen verschillend zijn.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van luchtwaardigheid Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven, alsmede de verplichtingen en de bevoegdheden, welke aan ieder bewijs verbonden zijn.

3. In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, aangegeven in welke gevallen aan de houder van een luchtvaartuig, waarvoor geen type-certificaat is afgegeven, door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een bewijs van luchtwaardigheid kan worden afgegeven.

4. Aan een bewijs van luchtwaardigheid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is en niet voldoet aan een van de eisen, bedoeld in het eerste lid, een bewijs als bedoeld in het tweede lid afgeven. Het betrokken luchtvaartuig dient te voldoen aan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot de luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig gestelde eisen.

Artikel 3.14

1. Onze Minister van Defensie geeft met betrekking tot Nederlandse militaire luchtvaartuigen bewijzen van luchtwaardigheid af, indien:

a. ten aanzien van het betrokken type-ontwerp een type-certificaat is afgegeven als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid; en

b. het betrokken luchtvaartuig voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen; deze eisen kunnen voor verschillende categorieën luchtvaartuigen verschillend zijn.

2. Bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke bewijzen van luchtwaardigheid Onze Minister van Defensie kan afgeven.

3. In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt in de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, aangegeven in welke gevallen met betrekking tot een militair luchtvaartuig, waarvoor geen type-certificaat is afgegeven, door Onze Minister van Defensie een bewijs van luchtwaardigheid kan worden afgegeven.

4. Aan een bewijs van luchtwaardigheid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

5. Onze Minister van Defensie kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is en niet voldoet aan een van de eisen, bedoeld in het eerste lid, een bewijs als bedoeld in het tweede lid afgeven. Het betrokken luchtvaartuig dient te voldoen aan door Onze Minister van Defensie met betrekking tot de luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig gestelde eisen.

Artikel 3.15

1. Het bewijs van luchtwaardigheid voor burgerluchtvaartuigen wordt afgegeven voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke voor de verschillende bewijzen van luchtwaardigheid verschillend kan zijn.

2. Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 3.13 gestelde eisen.

3. Het bewijs van luchtwaardigheid voor militaire luchtvaartuigen wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

Artikel 3.16

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag van de houder een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig wijzigen, nadat hij het bewijs van luchtwaardigheid bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat daartoe heeft ingeleverd.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wijzigt een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig ambtshalve, indien aan het betrokken burgerluchtvaartuig veranderingen zijn aangebracht, die de gegevens als vermeld op het bewijs van luchtwaardigheid beïnvloeden.

3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, levert de houder van het betrokken burgerluchtvaartuig op eerste vordering van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, terstond het betrokken bewijs van luchtwaardigheid bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ter wijziging in.

Artikel 3.17

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig schorsen, wanneer:

a. een ernstig vermoeden rijst dat het betrokken luchtvaartuig niet luchtwaardig is;

b. de houder van het betrokken luchtvaartuig dat luchtvaartuig niet overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen onderhoudt of laat onderhouden, of

c. de houder van het betrokken luchtvaartuig anderszins het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet nakomt.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat trekt een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig ambtshalve in, wanneer:

a. het type-certificaat met betrekking tot dat luchtvaartuig is geschorst of ingetrokken;

b. ter verkrijging van het bewijs van luchtwaardigheid onjuiste gegevens zijn verstrekt, of

c. het betrokken luchtvaartuig onherstelbaar is beschadigd.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat trekt een bewijs van luchtwaardigheid, dat is afgegeven voor een burgerluchtvaartuig, dat in Nederland is ingevoerd en waarvoor een bewijs van inschrijving is afgegeven, in, indien binnen drie maanden na afgifte van het bewijs van luchtwaardigheid de houder van het betrokken luchtvaartuig op eerste vordering van Onze Minister niet heeft aangetoond, dat het betrokken luchtvaartuig voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen van luchtwaardigheid. Onze Minister kan de termijn van drie maanden eenmaal met drie maanden verlengen.

5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig intrekken, wanneer:

a. het betrokken luchtvaartuig anders dan wegens onherstelbare beschadiging niet luchtwaardig is, of

b. het bewijs van luchtwaardigheid gedurende ten minste drie maanden is geschorst.

Artikel 3.18

1. Onze Minister van Defensie kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een militair luchtvaartuig schorsen, wanneer:

a. een ernstig vermoeden rijst dat het betrokken luchtvaartuig niet luchtwaardig is, of

b. het type-certificaat met betrekking tot dat luchtvaartuig is geschorst of ingetrokken.

2. Onze Minister van Defensie heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

3. Onze Minister van Defensie trekt een bewijs van luchtwaardigheid voor een militair luchtvaartuig in, wanneer het betrokken luchtvaartuig:

a. onherstelbaar is beschadigd, of

b. definitief buiten gebruik wordt gesteld.

4. Onze Minister van Defensie kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een militair luchtvaartuig intrekken, wanneer het betrokken luchtvaartuig anders dan wegens onherstelbare beschadiging niet luchtwaardig is.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven.

Artikel 3.19

1. De houder van een burgerluchtvaartuig, waarvan het type-certificaat, het aanvullend type-certificaat of het bewijs van luchtwaardigheid is geschorst of ingetrokken, levert op eerste vordering van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bewijs van luchtwaardigheid van het betrokken luchtvaartuig, terstond in bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

2. Wanneer de schorsing wordt opgeheven doet Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het ingeleverde bewijs van luchtwaardigheid terstond wederom toekomen aan de houder van het betrokken luchtvaartuig.

Artikel 3.20

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie type-certificaten, aanvullende type-certificaten of bewijzen van luchtwaardigheid, die op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 3.9, eerste lid, artikel 3.11 respectievelijk artikel 3.13, eerste lid, gestelde eisen, zijn afgegeven door

– de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

– een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie, erkennen als geldig type-certificaat, aanvullend type-certificaat of bewijs van luchtwaardigheid. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel 3.21

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag van de houder respectievelijk Onze Minister van Defensie kan ambtshalve ontheffing verlenen van de bij of krachtens deze paragraaf gegeven regels, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht. Aan de ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie trekt de ontheffing in, wanneer:

a. de redenen, waarom de ontheffing is verleend, zijn komen te vervallen, of

b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft.

Artikel 3.22

1. De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven:

a. ziet er op toe, dat het luchtvaartuig zijn luchtwaardigheid behoudt, en

b. onderhoudt of laat het luchtvaartuig onderhouden overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

2. De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven, volgt de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gegeven aanwijzingen met betrekking tot de luchtwaardigheid op.

3. Onze Minister van Defensie ziet er op toe dat militaire luchtvaartuigen worden onderhouden overeenkomstig de daartoe gestelde eisen.

Artikel 3.23

Ten aanzien van burgerluchtvaartuigen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven met betrekking tot het in deze paragraaf bepaalde. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

a. de aanvraag en de afgifte van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat en een bewijs van luchtwaardigheid;

b. de wijziging en overdracht van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat en een bewijs van luchtwaardigheid en de verlenging van zulk een bewijs;

c. de procedure van aanvraag, wijziging, schorsing en intrekking van een type-certificaat en een aanvullend type-certificaat;

d. de procedure van aanvraag, wijziging, verlenging, schorsing en intrekking van een bewijs van luchtwaardigheid;

e. hetgeen moet worden verstaan onder een ingrijpende wijziging als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid;

f. het aan luchtvaartuigen te verrichten onderhoud;

g. de vernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid, en

h. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, wijziging of overdracht van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat of een bewijs van luchtwaardigheid of de verlenging van zulk een bewijs, dan wel van zijn aanvraag om een ontheffing.

Artikel 3.24

Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het model en de uitvoering van het type-certificaat, het aanvullend type-certificaat of het bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig eisen worden vastgesteld.

§ 3.2.2 Erkenningen

Artikel 3.25

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verleent voor het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan op aanvraag aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning, wanneer die een bedrijf voert, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot die erkenning gestelde eisen. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke erkenningen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan verlenen, alsmede de bevoegdheden, welke aan iedere erkenning verbonden zijn.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan door een natuurlijke persoon of rechtspersoon zonder erkenning als bedoeld in het eerste lid.

4. Het is behoudens het derde lid verboden de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, te verrichten zonder een daartoe strekkende erkenning.

Artikel 3.26

1. Een erkenning wordt verleend voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn dan wel voor onbepaalde tijd.

2. Op aanvraag van de houder kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de erkenning wijzigen.

3. Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de erkenning, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot die erkenning gestelde eisen.

Artikel 3.27

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een erkenning schorsen, wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat het betrokken bedrijf niet voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 3.25.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een erkenning intrekken, wanneer:

a. de houder daarom verzoekt;

b. het betrokken bedrijf niet voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 3.25;

c. de houder krachtens de hem verleende erkenning werkzaamheden verricht, waartoe deze niet erkend is;

d. de houder van de erkenning de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft;

e. de erkenning gedurende ten minste drie maanden is geschorst, of

f. de houder in staat van faillissement verkeert.

Artikel 3.28

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie natuurlijke of rechtspersonen, die bedrijven voeren, welke op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 3.25 gestelde eisen,

a. erkend zijn door de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

b. erkend zijn door een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie erkennen als erkende bedrijven. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel 3.29

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot deze paragraaf. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

a. de aanvraag en de afgifte van een erkenning;

b. de verlenging of wijziging van een erkenning;

c. de procedure van aanvraag, verlenging, wijziging, schorsing of intrekking van een erkenning;

d. de vernieuwing van de erkenning, en

e. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, verlenging of wijziging van een erkenning.

§ 3.2.3 Diverse bepalingen

Artikel 3.30

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag bewijzen van bevoegdheid afgeven voor het zonder toezicht verrichten van onderhoud aan burgerluchtvaartuigen. De artikelen 2.1, vierde en vijfde lid, 2.2, 2.3 en 2.5 tot en met 2.10 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Behoudens artikel 3.25 is het verboden zonder toezicht onderhoud aan burgerluchtvaartuigen te verrichten indien het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid ontbreekt.

Artikel 3.31

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot startinrichtingen voor luchtvaartuigen zonder voortstuwingsinrichting.

D

Hoofdstuk 4 komt te luiden:

HOOFDSTUK 4 VLUCHTUITVOERING

Artikel 4.1

1. Voor zover bij internationale overeenkomst of besluit van een volkenrechtelijke organisatie niet anders is bepaald, is het verboden met luchtvaartuigen vluchten tegen vergoeding uit te voeren zonder een daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven AOC.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag de AOC af, wanneer wordt voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. De AOC wordt slechts afgegeven aan een luchtvaartmaatschappij.

3. Aan de AOC kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden vluchten uit te voeren in strijd met de aan een AOC verbonden voorschriften of beperkingen.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan aangegeven worden welke AOC Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven en waartoe de houder van de desbetreffende AOC bevoegd is.

Artikel 4.2

1. De AOC wordt afgegeven voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke termijn voor de verschillende AOC's verschillend kan zijn.

2. Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de AOC, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 4.1, tweede en derde lid, gestelde eisen.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een AOC op verzoek van de houder wijzigen.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wijzigt een AOC ambtshalve, wanneer:

a. onjuiste gegevens zijn verstrekt;

b. de vluchtuitvoering, waarvoor de AOC is verleend, tijdens de duur van de AOC veranderingen heeft ondergaan, of

c. redenen van nationaal of internationaal beleid op het gebied van de vluchtuitvoering zulks vereisen.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot artikel 4.1 en dit artikel. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. de aanvraag om afgifte van een AOC of een wijziging of verlenging daarvan, en

b. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte van een AOC of om een wijziging, het onderhouden of de verlenging daarvan.

Artikel 4.3

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een AOC schorsen:

a. wegens vluchtuitvoering in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;

b. wegens overtreding van de aan de AOC verbonden voorschriften of beperkingen, of

c. indien ter verkrijging van de AOC onjuiste gegevens zijn verstrekt.

2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een AOC intrekken:

a. indien de AOC-houder daarom verzoekt;

b. wegens het gedurende een aangesloten periode van ten minste twaalf maanden niet uitvoeren van vluchten;

c. indien ter verkrijging van de AOC onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

d. indien de AOC ten minste drie maanden is geschorst.

Artikel 4.4

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag van de houder ontheffing verlenen van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht.

2. Aan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat trekt de door hem verleende ontheffing in, wanneer:

a. de redenen, waarom de ontheffing is verleend, zijn komen te vervallen, of

b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft.

Artikel 4.5

De houder van een AOC volgt de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gegeven aanwijzingen met betrekking tot de vluchtuitvoering op.

Artikel 4.6

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot vluchtuitvoering die niet door een luchtvaartmaatschappij dan wel niet tegen vergoeding wordt uitgevoerd.

2. Het is verboden vluchten uit te voeren in strijd met de bij of krachtens het eerste lid gestelde regels.

Artikel 4.7

De artikelen 4.1 tot en met 4.6 zijn niet van toepassing op de vluchtuitvoering ten behoeve van douane- en politiedoeleinden.

E

1. Artikel 5.10, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Op voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het uitoefenen van het burgerluchtverkeer boven gebieden aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

2. Artikel 5.16, eerste lid, komt te luiden:

1. Het is verboden luchtverkeersdienstverlening te geven zonder een daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling en zonder daartoe verkregen opdracht van een in artikel 5.13 of 5.14 aangewezen instantie. De artikelen 2.1, vierde en vijfde lid, en 2.2 tot en met 2.9 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat:

a. het bewijs van bevoegdheid geldig is voor de duur van de medische verklaring;

b. de zinsnede in artikel 2.2, eerste lid, «aan een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat erkende, gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling« niet van toepassing is.

c. in artikel 2.2, vierde lid, in plaats van «het document waarop het bewijs van bevoegdheid en de bevoegdverklaringen worden weergegeven» wordt gelezen: het model en de uitvoering van het bewijs van bevoegdheid.

d. in artikel 2.2, vierde lid, in plaats van «het document waarop het bewijs van bevoegdheid en de bevoegdverklaringen worden weergegeven» wordt gelezen: het model en de uitvoering van het bewijs van bevoegdheid, en

e. artikel 2.3, vijfde lid, onderdeel f , wordt vervangen door: de vernieuwing van een bewijs van bevoegdheid.

F

Na artikel 10.2 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10.3

Onze Minister van Defensie kan voor militaire luchtvaartuigen toestaan, dat van het nationaliteitskenmerk en het inschrijvingskenmerk, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, wordt afgeweken.

Artikel 10.4

1. Het onderhoud aan militaire luchtvaartuigen wordt verricht door personeel, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid en geestelijke en lichamelijke geschiktheid.

2. Artikel 10.1, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10.5

Hoofdstuk 4 is niet van toepassing op de vluchtuitvoering met militaire luchtvaartuigen alsmede op de vluchtuitvoering ten behoeve van militaire doeleinden.

G

In hoofdstuk 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In artikel 11.2 wordt:

a. in het eerste lid de punt achter «het bewijs van luchtwaardigheid» vervangen door een puntkomma, en toegevoegd:

d. het logboek;

e. het bewijs van inschrijving;

f. het bewijs van luchtwaardigheid;

g. het AOC.;

b. in het vierde lid «afdeling 5.1» vervangen door: afdeling 5.2.

2. Na artikel 11.2 wordt een nieuw artikel 11.2a ingevoegd, luidende:

Artikel 11.2a

1. Tot het toezicht op de naleving van de verplichtingen, voortvloeiend uit de erkenning, bedoeld in artikel 3.25, behoort:

a. het periodiek onderzoeken van het erkende bedrijf;

b. het steekproefsgewijs onderzoeken van door het erkende bedrijf vervaardigde ontwerpen, producten of onderdelen.

De houder van een erkenning is verplicht aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

2. Tot het toezicht op de naleving van de verplichtingen, voortvloeiend uit de AOC, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, behoort in ieder geval:

a. het periodiek onderzoeken van de houder van de AOC, en

b. het uitvoeren van inspectievluchten.

De houder van de AOC is verplicht aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

3. De houder van een erkenning is gehouden tot betaling, overeenkomstig door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te stellen regels, van het door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ter zake van de kosten van toezicht vastgestelde tarief.

3. In artikel 11.5, tweede lid, wordt «ten hoogste tien uren» vervangen door: ten hoogste vierentwintig uren.

4. In de artikelen 11.7, tweede, derde en vierde lid, en artikel 11.8, eerste, tweede en derde lid, wordt «ambtenaar van het openbaar ministerie» telkens vervangen door: officier van justitie.

5. Artikel 11.9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd.

a. Onderdeel a wordt gewijzigd als volgt.

1°. In onderdeel 2° wordt de zinsnede «2.3, zevende lid» vervangen door: 2.3, achtste lid.

2°. De onderdelen 3°, 4° en 5° worden genummerd respectievelijk 5°, 10° en 11° en een nieuw onderdeel 3° wordt ingevoegd, luidende:

3°. 3.1, 3.2, 3.5, vierde lid, 3.8, tweede lid, 3.16, derde lid, 3.19, eerste lid, 3.22, eerste lid, 3.25, vierde lid, 3.30, tweede lid;

3°. In het nieuwe onderdeel 11° wordt voor «11.4» ingevoegd: 11.2a,.

b. In onderdeel b wordt onderdeel 2° genummerd 5° en wordt een nieuw onderdeel 3° ingevoegd, luidende:

3°. 3.7, 3.23, 3.31;.

6. Artikel 11.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd.

a. Onderdeel a wordt geletterd b en een nieuw onderdeel a wordt ingevoegd, luidende:

a. 1.2a;

b. Het oude onderdeel b wordt geletterd d, het oude onderdeel c wordt geletterd k en een nieuw onderdeel c wordt ingevoegd, luidende:

c. 3.8, eerste lid, 3.13, derde en vierde lid;.

7. In artikel 11.11, eerste lid, wordt onderdeel b geletterd c en wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

b. werkzaamheden te verrichten aan een luchtvaartuig.

H

Artikel 12.8 komt te luiden:

Artikel 12.8

Deze wet wordt aangehaald als: Wet luchtvaart.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

de Wet luchtvaart, de artikelen 4.1, eerste en derde lid, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van voorschriften krachtens hoofdstuk 4 van die wet gegeven;

ARTIKEL III

De Luchtvaartwet wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:

b. luchtvaartuig: toestel, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet luchtvaart;.

B

De artikelen 1, onderdeel e, 4, 5, 6, 7, 8a, 10 en 15 vervallen.

C

In artikel 35, eerste lid, wordt «door of vanwege Onze Minister» vervangen door: Onze Minister, en «gesloten worden verklaard» vervangen door: gesloten verklaren.

D

In artikel 36, tweede lid, wordt «Onze goedkeuring» vervangen door: Onze toestemming.

E

In artikel 37c, derde lid, wordt «voorafgaande goedkeuring» vervangen door: voorafgaande toestemming.

ARTIKEL IV

1. Type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid, en erkenningen, afgegeven op grond van de Luchtvaartwet en geldig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden aangemerkt als afgegeven op grond van de Wet luchtvaart, zoals die wet komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet.

2. Ontheffingen, verleend op grond van artikel 4, tweede lid, onder b, van de Luchtvaartwet, behouden gedurende een termijn van drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet hun geldigheid.

3. Indien de houder van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, gedurende de in dat lid genoemde termijn een aanvraag heeft ingediend voor een van de in het eerste lid genoemde documenten of voor een ontheffing op grond van de Wet luchtvaart, behoudt de ontheffing ook na de in dat lid genoemde termijn zijn geldigheid tot het tijdstip, waarop op de aanvraag onherroepelijk is beslist.

4. Voor de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het derde lid, is de aanvrager geen vergoeding verschuldigd.

5. De behandeling van aanvragen voor type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen als bedoeld in het eerste lid, alsmede ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, welke voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn ingediend, geschiedt overeenkomstig de bepalingen krachtens de Luchtvaartwet, zoals die tot dat tijdstip luidden.

6. De procedure van schorsing of intrekking, dan wel tot beëindiging van de schorsing van type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen als bedoeld in het eerste lid, of tot intrekking van ontheffingen als bedoeld in het tweede lid, welke voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is aangevangen, wordt afgehandeld overeenkomstig de bepalingen krachtens de Luchtvaartwet, zoals die tot dat tijdstip luidden.

7. Bezwaren en beroepen terzake van type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en erkenningen als bedoeld in het eerste lid, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijn, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van en krachtens de Luchtvaartwet, zoals die tot dat tijdstip luidden.

8. Op grond dit artikel verleende type-certificaten, bewijzen van luchtwaardigheid, erkenningen en ontheffingen worden aangemerkt als afgegeven op grond van de Wet luchtvaart, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet.

9. Bewijzen van gelijkstelling met elders door of vanwege een bevoegd gezag afgegeven bewijzen van luchtwaardigheid, afgegeven op grond van de Luchtvaartwet en geldig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, behouden hun geldigheid voor de termijn, waarvoor zij zijn afgegeven.

ARTIKEL V

1. Vergunningen tot vluchtuitvoering, verleend op grond van artikel 104 van de Regeling Toezicht Luchtvaart, die geldig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet, worden voor de duur van die vergunning aangemerkt als AOC op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart.

2. Ontheffingen, verleend op grond van artikel 102b van de Regeling Toezicht Luchtvaart, behouden gedurende een termijn van drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet hun geldigheid.

3. Indien de houder van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, gedurende de in dat lid genoemde termijn een aanvraag heeft ingediend voor een AOC of een ontheffing op grond van de Wet luchtvaart, behoudt de eerstgenoemde ontheffing ook na de in dat lid genoemde termijn zijn geldigheid tot het tijdstip, waarop op de aanvraag onherroepelijk is beslist.

4. Voor de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het derde lid, is de aanvrager geen vergoeding verschuldigd.

ARTIKEL VI

De krachtens Hoofdstuk III van de Regeling Toezicht Luchtvaart en het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening gegeven nadere regels blijven nog twee jaar na het in werking treden van deze wet van kracht, tenzij zij op een vroeger tijdstip worden ingetrokken.

ARTIKEL VII

De behandeling van en de beslissing op aanvragen, bezwaren en beroepen terzake van de vergunningen tot vluchtuitvoering, bedoeld in artikel 104 van de Regeling Toezicht Luchtvaart welke zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet en waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, geschieden overeenkomstig de bij of krachtens de Regeling Toezicht Luchtvaart gestelde bepalingen, met uitzondering van die aanvragen, bezwaren en beroepen die met inachtname van artikel 3, tweede lid, van de Regeling vergunning tot vluchtuitvoering in behandeling zijn genomen.

ARTIKEL VIII

1. In de wet van 26 maart 1997 tot wijziging van de Wet Luchtverkeer (bewijzen van bevoegdheid, bestrijding van drank- en drugsgebruik) wordt in artikel V, tweede en derde lid, en artikel VI, vierde lid, «Wet Luchtverkeer» telkens vervangen door: Wet luchtvaart.

2. In lijst A en lijst B van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden wordt «van de Wet Luchtverkeer» telkens vervangen door: van de Wet luchtvaart.

ARTIKEL IX

De volgende op de Wet Luchtverkeer gebaseerde besluiten en regelingen worden aangemerkt als te zijn gebaseerd op de daarna genoemde artikelen van de Wet luchtvaart:

a. Luchtverkeersreglement: artikel 5.5, 5.11 en 5.12;

b. Regeling vaststelling verboden gebied luchtvaart bij de opening van de Staten-Generaal (Stcrt. 1993/77): artikel 5.10, eerste lid, onder a;

c. Regeling uitoefening burgerluchtvaart boven Soestdijk, Drakensteijn, Huis ten Bosch, Noordeinde en Noordeinde 66 (Stcrt. 1995, 99): artikel 5.10, eerste lid, onder a;

d. Besluit vergoedingen luchtverkeersbeveiliging (Stb. 1992, 698): artikel 5.20, vierde en vijfde lid, en artikel 5.21, vierde lid;

e. Besluit houdende enige voorzieningen met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen (Stb. 1998, 674): artikel 5.5;

f. Besluit alcoholonderzoek in de luchtvaart: artikel 11.6, tiende lid;

g. Regeling beperking of verbod uitoefening burgerluchtverkeer in bepaalde gebieden en aanwijzing bijzondere luchtverkeersgebieden (Stcrt. 1997, 185): artikel 5.10, tweede lid;

h. Aanwijzingsbesluit gebieden voor luchtverkeersdienstverlening door buitenlandse instanties (Stcrt. 1995, 76): artikel 5.14, eerste lid, onder b, en tweede lid;

i. Besluit aanwijzing gebied waar luchtverkeersdienstverlening wordt gegeven door London Air Traffic Control Centre (Stcrt. 1994, 81): artikel 5.14, eerste lid, onder b;

j. Besluit aanwijzing delen vluchtinformatiegebied Amsterdam waar luchtverkeersdienstverlening wordt gegeven door Area Control Centre Copenhagen (Stcrt. 1998, 249): artikel 5.14, eerste lid, onder b;

k. Besluit belasten LVB-organisatie met luchtverkeersdienstverlening (Stcrt. 1995, 193): artikel 5.14, tweede lid;

l. Besluit vergoeding plaatselijke en naderingsluchtverkeersleiding en vergoeding in GENOFIC-gebied 1998 (Stcrt.1997, 249): artikel 5.21, vijfde lid;

m. Besluit vergoedingen naderings- en plaatselijke luchtverkeersleiding (Stcrt. 1998, 244): artikel 5.21, vijfde lid;

n. Besluit beperkingen burgerluchtverkeer Waddenzee: artikel 5.10, derde lid.

ARTIKEL X

Er is een Veiligheids Advies Commissie Schiphol, die tot taak heeft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te adviseren inzake de algemene veiligheidssituatie op en rondom luchtvaartterrein Schiphol.

ARTIKEL XI

De tekst van de Wet luchtvaart wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL XII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld, met uitzondering van artikel VIII dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en dat terugwerkt tot en met 1 januari 1997 en vervalt met ingang van 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

De Minister van Defensie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven