nr. 225d
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken1
heeft op 18 mei 1999 een brief geschreven aan de minister van Economische
Zaken als reactie op de toegezonden memorie van antwoord (EK nr. 225c, 1998–1999)
over bovengenoemd wetsvoorstel.
De minister heeft hierop gereageerd bij brief van 21 mei 1999.
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde overleg.
De voorzitter van de commissie,
Hilarides
De griffier van de commissie,
Hordijk
Minister van Economische Zaken
Mevrouw A. Jorritsma-Lebbink
Postbus 20101
2500 EC Den Haag
Den Haag, 18 mei 1999
Geachte minister,
De commissie voor Economische Zaken heeft heden in een vergadering gesproken
over de toegezonden memorie van antwoord over wetsvoorstel 26 303 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen
van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit
aan beschermde afnemers.
De commissie wil u naar aanleiding hiervan het volgende voorleggen. De
fracties van PvdA, CDA, GroenLinks, SGP, RPF en GPV hebben u in het voorlopig
verslag verzocht de artikelen 75 tot en met 77d alsnog ter advisering voor
te leggen aan de Raad van State, aangezien dat tot nu toe niet is gebeurd.
In de memorie van antwoord geeft u een redenering waarom u denkt dat dat niet
noodzakelijk is. De genoemde fracties achten het van groot belang te kunnen
beschikken over het advies van de Raad van State op deze artikelen en verzoeken
u derhalve het daarheen te geleiden dat advies van de Raad van State alsnog
wordt verkregen.
Mocht het advies van de Raad van State niet voor 1 juni a.s. beschikbaar
kunnen zijn, dan verzoeken de leden van de fracties van PvdA, GroenLinks,
SGP, RPF en GPV u de artikelen 75 t/m 77d, mocht het wetsvoorstel worden aanvaard,
niet in werking te laten treden dan nadat u beschikt over het advies van de
Raad van State en het advies van de commissie van drie wijze mannen en u deze
adviezen voorzien van uw standpunt aan de beide Kamers der Staten-Generaal
heeft aangeboden. In het licht van het belang van behandeling van het wetsvoorstel
op 1 juni a.s. zeiden de leden van de fracties van VVD en D66 geen bezwaar
te hebben tegen een toezegging van uw kant op dit punt.
Hopende uw antwoord zo spoedig mogelijk tegemoet te mogen zien, teken
ik,
Hoogachtend,
De griffier van de commissie Economische Zaken,
Mr Marianne Hordijk
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
21 mei 1999
Behandeling wetsvoorstel 26 303 (wijziging Elektriciteitswet
1998)
Met waardering heb ik ervan kennisgenomen dat de commissie voor Economische
Zaken het belang van behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel op 1 juni a.s.
onderschrijft.
De fracties van CDA, PvdA, GroenLinks, SGP, RPF en GPV verzoeken mij evenwel
over de artikelen 75 tot en met 77d van het wetsvoorstel alsnog het advies
van de Raad van State in te winnen. Deze fracties, behoudens die van het CDA,
verzoeken tevens om – indien het advies niet voor 1 juni beschikbaar
kan zijn – deze artikelen pas in werking te laten treden nadat ik beschik
over dat advies en over het advies van drie «wijze mannen», bedoeld
in artikel 77, derde lid, en ik deze adviezen voorzien van mijn standpunt
aan de beide Kamers der Staten-Generaal heb aangeboden.
In antwoord op dit verzoek zeg ik u hierbij toe te bevorderen dat het
advies van de Raad van State over de desbetreffende artikelen alsnog wordt
verkregen. De Ministerraad heeft mij daartoe heden gemachtigd.
Het advies van wijze mannen zal ik inwinnen onder voorbehoud van de inwerkingtreding
van het desbetreffende wetsartikel.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, heb ik geen bezwaar tegen de door de
commissie voorgestelde procedure. Echter, ik hecht er wel aan dat enkele bepalingen
die zijn opgenomen in de genoemde wetsartikelen wel terstond na de aanvaarding
van het wetsvoorstel in werking treden. Dat betreft de artikelen 75 en 76.
Daardoor blijven de productiebedrijven en de Sep ook na de intrekking van
de Elektriciteitswet 1989 gehouden aan hun verantwoordelijkheden uit hoofde
van de Overeenkomst van Samenwerking, zo lang het ontvlechtingsvraagstuk van
de elektriciteitsproductiesector niet is opgelost.
Ik ga ervan uit dat hiertegen geen bezwaar bestaat bij de commissie.
Tenslotte vertrouw ik erop dat, gegeven mijn toezegging, na de behandeling
van het wetsvoorstel op 1 juni a.s. de voorbereiding kan plaatsvinden die
nodig is voor een goede en tijdige invoering van de nieuwe wet.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink