nr. 139c
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 6 september 1999
Bij de behandeling van de begroting OCenW 1999 in Uw Kamer heeft het toenmalige
lid mw Linthorst mijn aandacht gevraagd voor de Surinaamse leerkrachten die
na 1981 hun bevoegdheid lager onderwijs hebben gehaald in Suriname. Om een
bevoegdheid voor het basisonderwijs te verwerven is aanvullende scholing noodzakelijk
in de vorm van een (versnelde) PABO-opleiding. De vraag was in hoeverre het
mogelijk is om de groep Surinaamse leerkrachten die werkzaam is in een ander
beroep financieel tegemoet te komen bij deelname aan de opleiding, bijvoorbeeld
door hen studiefinanciering te verlenen. Ik heb toegezegd te bezien wat de
knelpunten zijn.
Studiefinanciering is nadrukkelijk bedoeld om jonge mensen in staat te
stellen een voltijdse initiële opleiding te volgen die hen kwalificeert
voor de arbeidsmarkt. Het huidige stelsel kent daartoe een leeftijdsgrens
tot 27 jaar. In het kader van de nota «Flexibele studiefinanciering:
een stelsel dat past» beoog ik met ingang van 1 augustus 2000 deze grens
te verruimen tot 30 jaar, indien het parlement met de daarmee samenhangende
wijziging van de Wet op de Studiefinanciering (WSF) akkoord gaat.
In het geval van de Surinaamse leerkrachten gaat het zeer waarschijnlijk
om personen die de hier genoemde leeftijdsgrenzen al gepasseerd zijn en/of
hun studiefinanciering reeds hebben verbruikt (indien zij qua verblijfsstatus
aan de WSF voldoen). Deze groep kan echter een beroep doen op de regeling
tegemoetkoming studiekosten die voor de lerarenopleiding in de zogenoemde
tekortvakken bestaat. Ook de PABO wordt daartoe gerekend. De regeling is erop
geënt om personen met een laag inkomen, die geen toegang hebben (gehad)
tot WSF en WTS, financieel in staat te stellen een opleiding tot leraar te
volgen.
De regeling biedt een tegemoetkoming in de studiekosten die verbonden
zijn aan het volgen van een deeltijd opleiding in het hoger onderwijs. Het
volgen van een voltijdse opleiding is echter niet uitgesloten. Om voor de regeling in aanmerking te komen dient men in de drie kalendermaanden
voorafgaand aan het begin van het studiejaar een netto-inkomen te hebben verdiend
dat niet hoger is dan f 5 939,–, uiteraard geldt ook voor
deze regeling dat men in het bezit van een geldig verblijfsdocument is. De
toelage bestaat uit een bijdrage aan het collegegeld van f 1 250,–
en in de overige studiekosten van f 766,–.
Ik heb overigens enige twijfels in hoeverre de regeling de beoogde doelgroep
optimaal bereikt. In de nota «Meer voor meer; uitbreiding tegemoetkoming
studiekosten: tweede fase» die ik op 8 juli 1999 heb uitgebracht, heb
ik dan ook aangekondigd dat ik zal nagaan hoe de regeling beter kan worden
toegesneden op het beoogde doel. De conclusies van dit onderzoek zullen in
de tweede fase van de wijziging van de Wet tegemoetkoming studiekosten worden
verwerkt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans