nr. 53d
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 8 december 1998
De memorie van antwoord gaf aanleiding tot het maken van opmerkingen en
het stellen van vragen.
De leden van de CDA-fractie zeiden met teleurstelling kennis
te hebben genomen van de memorie van antwoord, waarin een aantal van hun vragen
niet beantwoord is op de wijze die zij in het verkeer van parlement en regering
verwachten. Zij nodigden de regering uit dit alsnog te doen, opdat overeenkomstig
haar wens besluitvorming voor het einde van het jaar mogelijk wordt.
1. Inzake de considerans stellen de ministers dat de woorden «van
rechtswege» verwijzen naar het van rechtswege vervallen van artikel
8:2. De invoering van rechtswege van de rechtstreekse beroepsmogelijkheid
tegen algemeen verbindende voorschriften wordt echter volgens het wetsvoorstel
niet uitgesteld (zoals in de considerans wordt beweerd: dat was
wel het geval geweest als een langere termijn was voorgesteld!) maar vervangen door invoering niet-van rechtswege, maar bij wet.
2. De bewindslieden schrijven dat de regering «reeds in mei 1997,
met een voorstel tot uitstel is gekomen». Dat was echter geen voorstel
tot uitstel, maar een voornemen. Het betreffende wetsvoorstel is pas op 16
juni 1998 ingediend, dus werkelijk op de valreep, met als gevolg dat alternatieven
nu niet meer bespreekbaar lijken. Hieraan verbinden deze leden de vraag of
de regering zich in staat acht om bij afwijzing van het wetsvoorstel door
deze kamer alsnog in een spoedprocedure te komen met een wetsvoorstel waarbij
de termijn voor het vervallen van artikel 8:2 wordt verlengd tot 1 januari
2004.
3. De regering heeft de Tweede Kamer verzekerd dat het niet om afstel,
maar uitstel gaat. De vraag van deze leden naar een werkplan – waarbij
gebruik kan worden gemaakt van het begin 1996 door mr. H.G. Lubberdink
voor de Vereniging voor Wetgeving en Wetgevingsbeleid geschreven preadvies –
is echter feitelijk niet beantwoord. De verwijzing naar de tweede evaluatie
eind 2001 is in elk geval niet overtuigend, nu een niet ingevoerde beroepsmogelijkheid
moeilijk kan worden geëvalueerd. Zou het niet wenselijk zijn de bestaande
mogelijkheid, algemeen verbindende voorschriften in een zelfstandige procedure
bij de burgerlijke rechter ter toetsing te brengen, te evalueren? De leden
van de CDA-fractie zouden van de regering thans reeds willen vernemen hoeveel
gevallen bekend bij de ministeries terzake van hun uitvoeringsregelingen.
De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV sloten zich bij de bovenstaande vragen aan, terwijl de leden van de PvdA-fractie zeiden zich bij de strekking van deze vragen aan te sluiten.
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA),
Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra
(GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman
(VVD) en Ruers (SP).