26 077
Wijziging van de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie, Stb. 650) (uitstel verval artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht)

nr. 53d
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 8 december 1998

De memorie van antwoord gaf aanleiding tot het maken van opmerkingen en het stellen van vragen.

De leden van de CDA-fractie zeiden met teleurstelling kennis te hebben genomen van de memorie van antwoord, waarin een aantal van hun vragen niet beantwoord is op de wijze die zij in het verkeer van parlement en regering verwachten. Zij nodigden de regering uit dit alsnog te doen, opdat overeenkomstig haar wens besluitvorming voor het einde van het jaar mogelijk wordt.

1. Inzake de considerans stellen de ministers dat de woorden «van rechtswege» verwijzen naar het van rechtswege vervallen van artikel 8:2. De invoering van rechtswege van de rechtstreekse beroepsmogelijkheid tegen algemeen verbindende voorschriften wordt echter volgens het wetsvoorstel niet uitgesteld (zoals in de considerans wordt beweerd: dat was wel het geval geweest als een langere termijn was voorgesteld!) maar vervangen door invoering niet-van rechtswege, maar bij wet.

2. De bewindslieden schrijven dat de regering «reeds in mei 1997, met een voorstel tot uitstel is gekomen». Dat was echter geen voorstel tot uitstel, maar een voornemen. Het betreffende wetsvoorstel is pas op 16 juni 1998 ingediend, dus werkelijk op de valreep, met als gevolg dat alternatieven nu niet meer bespreekbaar lijken. Hieraan verbinden deze leden de vraag of de regering zich in staat acht om bij afwijzing van het wetsvoorstel door deze kamer alsnog in een spoedprocedure te komen met een wetsvoorstel waarbij de termijn voor het vervallen van artikel 8:2 wordt verlengd tot 1 januari 2004.

3. De regering heeft de Tweede Kamer verzekerd dat het niet om afstel, maar uitstel gaat. De vraag van deze leden naar een werkplan – waarbij gebruik kan worden gemaakt van het begin 1996 door mr. H.G. Lubberdink voor de Vereniging voor Wetgeving en Wetgevingsbeleid geschreven preadvies – is echter feitelijk niet beantwoord. De verwijzing naar de tweede evaluatie eind 2001 is in elk geval niet overtuigend, nu een niet ingevoerde beroepsmogelijkheid moeilijk kan worden geëvalueerd. Zou het niet wenselijk zijn de bestaande mogelijkheid, algemeen verbindende voorschriften in een zelfstandige procedure bij de burgerlijke rechter ter toetsing te brengen, te evalueren? De leden van de CDA-fractie zouden van de regering thans reeds willen vernemen hoeveel gevallen bekend bij de ministeries terzake van hun uitvoeringsregelingen.

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV sloten zich bij de bovenstaande vragen aan, terwijl de leden van de PvdA-fractie zeiden zich bij de strekking van deze vragen aan te sluiten.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD) en Ruers (SP).

Naar boven