25 871
Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek inzake de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen (ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen)

nr. 20b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 november 1998

Mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij doe ik u hierbij de antwoorden toekomen op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

De eerste vraag van de leden van de CDA-fractie is of na invoering van deze wet de gelden voor het onderwijs aan zieke kinderen voor onbepaalde tijd zullen worden overgemaakt aan de schoolbegeleidingsdiensten.

Er zullen structureel gelden beschikbaar worden gesteld voor het ondersteunen van het onderwijs aan zieke leerlingen door schoolbegeleidingsdiensten en educatieve voorzieningen. De gelden voor de schoolbegeleidingsdiensten gaan als specifieke doeluitkering naar de gemeenten (op dezelfde manier als de overige gelden voor de schoolbegeleiding). Op basis van een uit te voeren evaluatie zal worden bezien of de middelen voor de ondersteuning door de schoolbegeleidingsdiensten vanaf 2003 kunnen worden toegevoegd aan het Gemeentefonds.

De leden van de CDA-fractie vragen zich verder af of – indien het uiteindelijk de bedoeling is deze werkzaamheden inclusief de gelden over te dragen aan de expertisecentra – het niet wijzer zou zijn de invoering van deze wet pas te doen ingaan nadat de expertisecentra gereed zijn.

Tevens vragen deze leden of het geen aanbeveling verdient het door de Tweede Kamer gevraagde en aan die Kamer toegezegde onderzoek af te wachten voor het bestaande ziekenhuisonderwijs verregaand wordt afgebouwd.

Ik vind het echter ongewenst te wachten met een nieuwe regeling voor het onderwijs aan zieke kinderen, omdat de huidige ziekenhuisscholen als gevolg van de steeds kortere opnameduur van kinderen in ziekenhuizen steeds minder leerlingen inschrijven. Zij worden daardoor met opheffing bedreigd. In de regio's Zeeland en Noord-Brabant bestaan overigens al grote gebieden waar geen ziekenhuisonderwijs voorhanden is, vanwege het feit dat ziekenhuisscholen in die regio's in het verleden reeds opgeheven zijn.

Verder is het van belang dat – na alle onzekerheid van het afgelopen decennium – aan alle betrokkenen in het ziekenhuisonderwijs nu zekerheid wordt geboden. Overigens heb ik de Tweede Kamer toegezegd om in het kader van de evaluatie te onderzoeken of de voorgestelde regeling voldoet aan de verwachtingen en of te zijner tijd aansluiting bij de expertisecentra een optie is. Ik wil niet op de uitkomst van dit onderzoek vooruitlopen. Ik kan bovendien nu niet met zekerheid vaststellen wanneer de expertisecentra operationeel zullen zijn.

De vrees die de leden van de CDA-fractie lijken te hebben dat in de tijd die verloopt tussen de stationering van de huidige ziekenhuisleerkrachten bij de SBD en later bij de expertisecentra veel expertise verloren zal gaan, deel ik niet.

De huidige ziekenhuisschoolleerkrachten met hun opgebouwde deskundigheid, worden ondergebracht bij de schoolbegeleidingsdiensten en de educatieve voorzieningen bij de academische ziekenhuizen. Hun taken worden verbreed: ook ziek thuis verblijvende leerlingen zullen worden begeleid.

Op deze wijze zal dan ook de bestaande expertise worden ingezet en behouden blijven. De expertise zal bovendien worden verbreed en gelijkmatig verspreid over Nederland beschikbaar zijn. In het voorgaande ben ik al ingegaan op het eventueel overgaan van de ondersteuningstaak naar expertisecentra.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie een reactie te geven op het gestelde in de nota «Ondersteuning onderwijs aan zieke kinderen», welke nota werd toegezonden door de koepels voor chronisch zieken en gehandicapten.

Dat doe ik uiteraard graag en ik ben blij te kunnen constateren dat de ouders en organisaties vanchronisch zieke en gehandicapte kinderen het wetsvoorstel een stap in de goede richting vinden en instemmen met de noodzaak van een nieuwe regeling voor het onderwijs aan zieke leerlingen. Met name is men blij met de uitbreiding van de doelgroep naar ziek thuis verblijvende leerlingen en het vervallen van de huidige wachttijd van drie weken. Ook is men het eens met het principe dat de eindverantwoordelijkheid van het onderwijs aan (chronisch) zieke leerlingen bij de thuisschool moet liggen.

Kanttekeningen/zorgpunten heeft men met name bij de uitvoering van de wet, zoals daar zijn:

Het initiatief met betrekking tot het inroepen van ondersteuning. Er wordt voor gepleit het initiatief tot het inroepen van ondersteuning niet alleen te laten bij de thuisschool, maar ook een initiatiefrol van de schoolbegeleidingsdiensten en de educatieve voorzieningen mogelijk te maken.

Ik merk op dat de gevraagde mogelijkheden ook bestaan. Het staat schoolbegeleidingsdiensten en educatieve voorzieningen, maar ook ouders te allen tijde vrij contact op te nemen met de thuisschool. Wel blijft de thuisschool eindverantwoordelijk voor het onderwijs aan de zieke leerling.

Kwaliteitsbewaking en evaluatie. In het wetsvoorstel wordt een nadere uitwerking gemist van onderwijsinhoudelijke criteria waaraan het door de educatieve voorzieningen in te dienen jaarverslag en het integraal schooltoezicht van de inspectie zouden moeten voldoen. Verder pleit men ervoor om bij de evaluatie van de regeling de ervaringen mee te nemen van degenen voor wie de regeling bestemd is: de chronisch zieke en gehandicapte jongeren en wenst men ook als gehandicapten- en chronisch ziekenorganisaties bij deze evaluatie betrokken te worden.

De kwaliteitstoetsing en -bewaking is in het wetsvoorstel op verschillende wijzen geregeld. De inspectie houdt geen rechtstreeks toezicht op de educatieve voorzieningen en de schoolbegeleidingsdiensten. Het gaat immers niet om onderwijs, maar om de ondersteuning ervan. Wel houdt de inspectie toezicht op het onderwijs van de thuisschool en vormt zij zich op die manier een oordeel van de kwaliteit van het onderwijs en de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke kinderen. De educatieve voorzieningen moeten jaarlijks een jaarverslag en begroting indienen. Verder is nog geregeld dat zowel educatieve voorzieningen als schoolbegeleidingsdiensten de plicht hebben de inspectie te voorzien van alle informatie, die zij nodig acht om zich een goed beeld te vormen van de kwaliteit van het onderwijs aan zieke leerlingen en de ondersteuning daarbij.

De in het wetsvoorstel neergelegde regeling van de ondersteuning van het onderwijs aan zieke kinderen zal, zoals reeds meermalen opgemerkt, worden geëvalueerd. Het ligt in de rede dat deze evaluatie deels door OCenW, deels door de inspectie en deels door externen wordt uitgevoerd, om zo, met gebruikmaking van beschikbare gegevens, tot een objectief oordeel te kunnen komen. Over de evaluatiecriteria en de door de verschillende partijen te verzamelen gegevens worden nog nadere afspraken gemaakt, onder meer met de academische ziekenhuizen en de schoolbegeleidingsdiensten. Daarbij zal het er in ieder geval om gaan of de thuisschool adequaat ondersteund wordt en of de zieke leerling zijn of haar schoolloopbaan naar vermogen heeft kunnen continueren. Tot de «thuisscholen» behoren ook de scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs, wanneer hun leerlingen ziek zijn. Een speciale rol voor gehandicapten- en chronisch zieken-organisaties/koepels bij de evaluatie wordt vooralsnog niet voorzien. Wel kunnen zij uiteraard reageren op de resultaten van deze evaluatie.

Taakbelasting thuisschool, geen extra middelen voor de thuisschool. Gewezen wordt op de huidige grote taakbelasting van de thuisschool, hetgeen een grotere inzet van de thuisschool – met name als het gaat om onderwijsbegeleiding aan thuis ziek liggende leerlingen – kan tegenwerken.

Mijn reactie hierop is de volgende. Voorop staat dat de thuisschool altijd al de taak en de verantwoordelijkheid heeft gehad om te zorgen voor de continuering van het onderwijsproces voor haar zieke leerlingen. Alleen in het geval dat een leerling drie weken of langer in het ziekenhuis zou worden opgenomen kon de leerling worden ingeschreven bij een ziekenhuisschool. Het wetsvoorstel maakt een extra ondersteuningsaanbod voor de thuisschool mogelijk in het geval dat het kind ziek thuis is of thuis herstelt na een ziekenhuisopname. De thuisschool kan dus ondersteuning inroepen van de schoolbegeleidingsdienst. Die ondersteuningsmogelijkheid is nu niet beschikbaar. Verder is de thuisschool, gezien het steeds verder voortschrijdende traject van zorgverbreding (Weer Samen Naar School), steeds beter in staat ook met deze problematiek om te gaan. Tot slot merk ik nog op, dat scholen slechts incidenteel geconfronteerd worden met leerlingen waarvoor men thuis of in het ziekenhuis extra onderwijsaanbod moet creëren.

Gezien het bovenstaande heb ik er alle vertrouwen in dat thuisscholen hun verantwoordelijkheid zullen nemen en zullen kunnen nemen en dat slechts in uitzonderlijke gevallen de onderwijstaak door schoolbegeleidingsdiensten en educatieve voorzieningen overgenomen zal moeten worden. Extra wettelijke regelingen om dit te bevorderen acht ik niet noodzakelijk.

Behoud personeel ziekenhuisscholen. Gepleit wordt voor het behoud van de expertise, welke aanwezig is bij de leerkrachten van de huidige ziekenhuisscholen.

Ik ben van mening dat het wetsvoorstel hierin voorziet. Uitgangspunt bij de herstructurering van het ziekenhuisonderwijs is het behoud van werkgelegenheid en expertise. De schoolbegeleidingsdienst of educatieve voorziening ontvangt de gelden slechts als men personeel benoemt, dat op 31 juli 1999 benoemd was op de scholen voor ziekenhuisonderwijs. Uiteraard geldt deze verplichting voorzover er personeel van de voormalige ziekenhuisscholen beschikbaar is. Er geldt dus een benoemingsverplichting voor dat personeel. Verder heeft dat personeel een salaris-, rechtspositie- en loopbaanperspectief-garantie. Teneinde het proces van herplaatsing van dit personeel te sturen, daarbij optredende knelpunten te signaleren en op te lossen is een monitorgroep ingesteld, waarin zijn vertegenwoordigd de huidige en toekomstige werkgevers, werknemers, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), besturen- en vakorganisaties en het ministerie. Er is een externe procesbegeleider aangetrokken om het bemiddelingsproces tussen werknemers en werkgevers optimaal te laten verlopen en er voor te zorgen dat alle betrokkenen een passende betrekking krijgen bij een van de instellingen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven