25 821
Opneming in de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet inzake wisselkantoren, de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 en de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, van bepalingen betreffende handhaving door middel van een dwangsom of een bestuurlijke boete en van bepalingen betreffende de rechtsgang

nr. 249a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld: 8 juni 1999

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling het onderhavige wetsvoorstel gelezen en wilden nog enkele vragen stellen. Allereerst wilden zij weten welke fundamentele bepalingen er bestaan, in de Grondwet, in het Wetboek van Strafrecht en andere wetten, over de bevoegdheid tot het opleggen van dwangsommen en boeten. Zij vroegen dat omdat in deze wet is voorzien in de mogelijkheid dat privaatrechtelijke organisaties die bevoegdheden krijgen. In artikel I lijkt er enige spanning te bestaan tussen het nieuwe artikel 33c, tweede lid en het nieuwe artikel 33d, vierde lid. Volgens dat laatste lid kan de minister de boete lager stellen gelet op bijzondere omstandigheden. Indien de minister echter op grond van artikel 33c, tweede lid de bevoegdheid tot het opleggen van een boete heeft overgedragen aan een rechtspersoon, zal toch veeleer deze rechtspersoon de bijzondere aard van de omstandigheden kunnen inschatten. Zou artikel 33 d, vierde lid geen redactie verdienen in de trant van «onze minister, of de rechtspersoon waaraan op grond van artikel 33c, tweede lid de bevoegdheid is overgedragen»?

Een soortgelijke vraag konden deze leden uiteraard stellen over andere artikelen, m.n. II, artikel 48f, tweede lid . Waarom is geen redactie gekozen parallel aan die van de artikelen III (art. 90d, vierde lid) en IV (artikel 93d, vierde lid)?

Deze leden begrepen voorts niet de redactie van artikel I nieuw artikel 33f, tweede lid. Deze wordt gesuggereerd dat een boete kan worden opgelegd voor andere overtredingen dan aangewezen in de bijlage. Bedoeld is artikel 33d. Is het echter niet zo dat het nieuwe artikel 33c uitputtend opsomt in welke gevallen een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, waarna vooral deze gevallen via de lijst bedoeld in artikel 33d de hoogte van de bode wordt vastgesteld?

Soortgelijke vragen betroffen natuurlijk de parallelle bepalingen zoals 48f, 90f, 93f etc.

Houdt de bepaling van artikel 90d, vierde lid en artikel 93d, vierde lid in dat de Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer de rol van rechter moet gaan vervullen die bij de hoogte van de strafmaat ook de bijzondere omstandigheden moet gaan wegen? In dit verband herhaalden de leden hier aan het woord de kritiek van de Tweede Kamer dat een goede functiescheiding aanwezig moet zijn tussen beleid, controle, opsporing en sanctionering. Hoe is in die functiescheiding voorzien?

Wat de toepassing van het wetsvoorstel op de natura-uitvaartverzekeringsbedrijven betreft, is het duidelijk dat de omvang van de bedrijven in categorie I klein is. Bij een boete geldt dan factor 1. Als zo een klein bedrijf in gebreke is om bepaalde gegevens te verschaffen, is bij de vaststelling van de boete de categorie V met de factor 6 van toepassing, volgens de bijlage, artikel 2, eerste lid (Kamerstukken II, nr. 1, bijlage als bedoeld in artikel 93d van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, blz. 67). Zijn de kleine natura-uitvaartbedrijven wel in staat de gegevens omtrent balanstotaal te verstrekken?

Met betrekking tot de bijlage bedoeld in artikel 23c van de Wet inzake de wisselkantoren vroegen deze leden waarom voor categorie III de laagste factor wordt aangewezen en voor categorie II de factor lager dan voor categorie I. Welke redenering schuilt achter de hier gehanteerde toekenning van factoren?

Tot slot, het voorstel heeft zoveel juridische aspecten, dat de vraag rijst waarom de minister van Justitie niet mede-ondertekenaar is.

De voorzitter van de commissie,

Boorsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Boorsma (CDA) (voorzitter), de Boer (GL), Stevens (CDA), Schuyer (D66), Hilarides (VVD), Rensema (VVD), van den Berg (SGP), Wöltgens (PvdA), (plv. voorzitter) en ter Veld (PvdA).

Naar boven