nr. 15a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
Vastgesteld 17 november 1998
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren
van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie zeiden kennis te hebben genomen
van dit wetsvoorstel. Zij wensten daarover nog enkele vragen te stellen.
De staatssecretaris heeft bij de behandeling in de Tweede Kamer enkele
keren uitgesproken dat dit wetsvoorstel uitsluitend is ingediend omdat het
de wens van de Kamer zou zijn. Is ze nog steeds deze mening toegedaan?
Is reeds berekend welke lastenverzwaring voor de ouders plaatsvindt indien
dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Zo ja, hoe groot is dan die lastenverzwaring?
Is het juist dat de tot nu toe geldende verplichte eigen bijdrage ad f 250
per jaar via het onderhavige wetsvoorstel in feite wordt verhoogd tot f 570
per jaar en per kind, alles op basis van de voor 1999 in dit voorstel genoemde
bedragen en grenzen? In hoeverre zijn de gemeentelijk tekorten op het leerlingenvervoer
een gevolg van de besluiten om het aantal scholen sterk te verminderen?
Vindt de staatssecretaris het redelijk hiervoor de ouders in sterke mate
te laten opdraaien? De VNG spreekt in een commentaar op de OCW-begroting voor
1999 over ernstige tekortschietende bijdragen in het Gemeentefonds en over
«een blinde vlek in de begroting».
Was het niet beter geweest om de huidige wetgeving in stand te houden
en met de VNG te praten over een extra bijdrage in dit kader?
De staatssecretaris heeft een gesprek met de VNG aangekondigd bij de behandeling
in de Tweede Kamer.
Heeft dat gesprek inmiddels plaatsgevonden en zo ja, heeft dat nog nieuwe
standpunten opgeleverd?
Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is ook vele
keren gesproken over de «regeling zitplaatsverdeling». De nieuwe
regeling op dit gebied is vanuit veiligheidsoverwegingen zeer toe te juichen.
De vraag hierbij is of inmiddels een oplossing is gevonden voor de meerkosten
ten bedrage van 9,1 miljoen gulden? Is het ministerie van Verkeer en Waterstaat
bereid dit bedrag te betalen en zo nee, wie betaalt deze terechte aanscherping
van beleid dan wel?
De leden van de fractie van de PvdA hadden met belangstelling
kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Naar hun oordeel heeft de
Tweede Kamer aanmerkelijke verbeteringen in het wetsvoorstel aangebracht.
Met name het niet van toepassing verklaren van het drempelbedrag en de inkomensafhankelijke
bijdrage voor ouders van gehandicapte kinderen en leerlingen die zijn aangewezen
op het speciaal onderwijs had de instemming van deze leden. De ouders van
deze kinderen hebben immers geen keuze. De leden van de PvdA-fractie hadden
nog enkele vragen.
De wijzigingen in het wetsvoorstel hebben ertoe geleid dat de vrije beleidsruimte
voor de gemeenten wordt teruggebracht van ca. 25 mln. tot 7 à 8 miljoen.
Tegenover deze inkomsten staan signalen van de VNG dat de gemeenten een veelvoud
van dit bedrag tekort komen bij de uitvoering van de regeling. Is de staatssecretaris
van plan hierin op enigerlei wijze te voorzien? En zo ja, op welke wijze?
Een aparte positie wordt, naar het oordeel van de aan het woord zijnde
leden, ingenomen door gemeenten die een tehuis voor gehandicapte kinderen
binnen hun grenzen hebben. De kosten van het schoolvervoer voor deze kinderen
zijn sterk gestegen, mede als gevolg van – gelukkig – steeds betere
rolstoelen. Met name voor kleinere gemeenten kan dit tot problemen leiden.
Hoeveel gemeenten hebben een dergelijke voorziening binnen hun grenzen en
hoe hoog zijn de vervoerkosten ten behoeve van deze voorziening? Is de staatssecretaris
bereid om, mocht daar aanleiding toe zijn, eventueel extra middelen ter beschikking
te stellen aan deze gemeenten?
Met de nodige reserves zeiden de leden van de fracties van GPV, SGP en RPF kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel.
De toegankelijkheid van het onderwijs mag niet worden belemmerd door te hoge
reiskosten. En zeker mogen budgettaire doelstellingen niet ten koste gaan
van sommige gezinnen met meer kinderen.
Weliswaar verplicht het wetsvoorstel de gemeenten niet de maximaal toegestane
eigen bijdragen te vragen. Immers, de gemeentelijke regeling voor de vergoeding
van reiskosten kan bepalen dat de reiskostenvergoeding wordt begrensd. Het
blijft dus mogelijk dat gemeenten kiezen voor een lagere eigen bijdrage dan
die als maximum wordt genoemd. Maar in sommige gevallen zal de cumulatieve
eigen bijdrage die ouders moeten betalen voor de reiskosten van hun schoolgaande
kinderen hoog uitvallen, met name voor grotere gezinnen.
De behandeling in de Tweede Kamer heeft het oorspronkelijke voorstel in
meer dan één opzicht ten goede veranderd. Gelukkig toonden deze
leden zich met de bepaling dat voor leerlingen die meer dan 20 kilometer moeten
reizen om de dichtstbijzijnde in aanmerking komende speciale school voor basisonderwijs
te bereiken, de reisvergoeding niet afhankelijk mag worden gesteld van het
inkomen. In artikel I, tweede lid wordt gezegd dat deze bepaling wordt toegevoegd
aan het elfde lid van artikel 4 WPO. Wordt niet bedoeld het tiende lid? Gelet
op de wettelijke context waarin deze bepaling wordt opgenomen (zie bijv. het
tweede, derde en vijfde lid van artikel 4 WBO), moet de hier bedoelde dichtstbijzijnde
school de dichtstbijzijnde school zijn die de ouders op grond van godsdienstige
of levensbeschouwelijke opvattingen kiezen. Met het oog op een
goed begrip willen de leden hier aan het woord nog twee vragen stellen.
Sluit het voorliggende wetsvoorstel uit dat gemeenten aan noodzakelijk
meereizende begeleiders een eigen bijdrage vragen?
In de wettelijke bepalingen over reiskostenvergoeding wordt de reisafstand
berekend vanaf de woning van de leerling. Is het juist dat onder woning in
alle gevallen ook moet worden verstaan de feitelijke verblijfplaats van een
leerling van waaruit hij of zij naar school reist?
De voorzitter van de commissie,
Jaarsma
De griffier van de commissie,
Hordijk