25 627
Machtiging tot medewerking aan de oprichting van een Waarborgfonds voor de zorgsector

nr. 146
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 12 januari 1999

Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

Voor de leden van de VVD-fractie was, na kennisneming van het voorliggende wetsvoorstel, de cruciale vraag in hoeverre oprichting van een waarborgfonds voor de zorgsector op dit moment noodzakelijk was.

Met de invoering van dit waarborgfonds wordt als belangrijkste doelstelling beoogd het veilig stellen van de financierbaarheid van de zorgsector voor de lange termijn. Wat, zo vroegen de leden van de VVD-fractie, doet de minister veronderstellen dat de financierbaarheid in de huidige systematiek voor de lange termijn niet is veilig gesteld?

Banken blijken graag bereid de zorgsector te financieren. Zou de reden daarvan niet kunnen zijn dat banken van mening zijn dat er in het huidige stelsel van de volksgezondheid impliciet voldoende waarborg voor financiers is?

Anders gezegd: is ingevolge de huidige wet- en regelgeving financiering van de zorgsector niet voldoende gegarandeerd?

De leden van de VVD-fractie konden zich voorstellen dat bij een vrije marktwerking in de gezondheidszorg borging gewenst, zo niet noodzakelijk is. Van deze marktwerking is op dit moment echter geen sprake. Zij vroegen of de minister er vanuit gaat dat de huidige situatie op termijn gaat veranderen.

Verwacht wordt dat bij het instellen van een waarborgfonds de institutionele beleggers terug zullen komen als financiers van de zorgsector. Naar de mening van de leden van de VVD-fractie hebben de institutionele beleggers zich in tegenstelling tot de banken als financiers van de zorgsector na 1988 teruggetrokken, niet alleen vanwege het afschaffen van de garantieregeling, maar en ook vooral vanwege de onduidelijkheid met betrekking tot de toekomst van het stelsel van financiering van de zorgsector. Hoe beoordeelt de minister in dit kader de opstelling van de institutionele beleggers op dit moment?

De hier aan het woord zijnde leden zouden graag van de minister vernemen of zij niet van mening is dat met het oprichten van het waarborgfonds de afschaffing van de garantstelling door de overheid de facto ongedaan wordt gemaakt, zodat teruggekeerd wordt naar de situatie van voor 1988. Indien dit het geval is, zo vroegen deze leden, waarom dan niet teruggekeerd naar de oude regeling in plaats van weer een nieuw instituut in het leven te roepen.

In dit kader zouden zij tevens graag van de minister vernemen waarom zij het systeem van borging niet aan de zorgsector zelf heeft overgelaten. Zou een waarborgfonds van de sector alleen, dus zonder achterborging van de overheid, niet gekund hebben? Deze vraag klemt des te meer daar de minister in de memorie van toelichting heeft aangegeven dat zij de kans dat een beroep op de achterborgregeling wordt gedaan gering acht, gelet op het totaal van buffers en de gecreëerde zekerheidsstructuur.

Tenslotte zouden de leden van de VVD-fractie graag van de minister vernemen wat haar verwachtingen zijn met betrekking tot participatie van zorginstellingen aan dit fonds. Participatie is op basis van vrijwilligheid, maar niet ieder die wil mag deelnemen en is het risico niet aanwezig, zo vroegen deze leden dat instellingen die wel mogen deelnemen, geen belangstelling hebben omdat ze de financiële winst niet vinden opwegen tegen de ermee gepaard gaande verplichte obligo en het laten kijken in de financiële keuken van de instelling.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de voorgenomen oprichting van een waarborgfonds voor de zorgsector. Het voorstel gaf deze leden, ondanks de uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer, toch aanleiding tot nog enkele vragen.

De continuïteit van de Nederlandse Zorg Federatie (NZF) is door haar leden ter discussie gesteld.

Heeft een eventueel verdwijnen van de NZF consequenties voor het oprichten en instandhouden van het waarborgfonds?

Bij toetreding tot het fonds zijn de toelatingscriteria erg geënt op de korte termijn vermogenspositie en management. Niet wordt gekeken naar de perspectieven voor de zorgvoorziening op lange termijn. De hier aan het woord zijnde leden vroegen of er op langere termijn bijv. nog behoefte is aan die voorziening. Welk beleid wordt er door de overheid ten aanzien van die voorzieningen gevoerd? Welke veranderingen in wet- en regelgeving worden verwacht? Over het algemeen valt op dat in de memorie van toelichting van een nogal statisch risicoloos toekomstperspectief is uitgegaan, terwijl de zorgsector in alle opzichten toch sterk in beweging is. Deze leden vroegen dan ook of het fonds niet als een blok aan het been gaat werken voor zorgvernieuwing, scheiden van wonen en zorg, veranderingen in verzekeringspakket en verzekeringsvorm, het streven naar meer marktwerking, regionale samenwerking, ketenvorming, private zorginitiatieven etc. waarmee de continuïteit en gebruik van de bestaande voorzieningen op wat langere termijn wordt aangetast. Is de minister niet met deze leden eens, dat daarmede het risico dat het waarborgfonds moet bijspringen, wordt vergroot?

Het waarborgfonds krijgt er als het ware belang bij dat de leden zorgvoorzieningen worden beschermd door de overheid in hun continuïteit; er kan aldus een sterk stabiliserende invloed van het fonds uitgaan om het bestaande te behouden en vernieuwing tegen te gaan. Hoe ziet de minister dit?

Voorts vroegen deze leden waar het optimisme van de minister op is gebaseerd dat er medio 1999 wel een rentenormeringssystematiek voor de lang lopende leningen zal zijn, gelet op de ervaring dat het de afgelopen 15 jaar niet gelukt is een bruikbare normeringssystematiek te ontwikkelen. Gaat het waarborgfonds ook door als er op termijn geen rentenormeringssystematiek tot stand komt? Of meent de minister dat de opslagmethode die nu voor de korte termijn is voorgesteld, ook een aanvaardbaar systeem is, dat voor de lange termijn kan worden gehanteerd?

Gesteld dat als gevolg van de geringe marge de commerciële banken zich terugtrekken, zo vervolgden deze leden, hebben dan de institutionele beleggers voldoende potentieel om in de financieringsbehoefte te voorzien?

Zal het zgn. rentevoordeel dat instellingen zouden kunnen behalen door de instelling niet gereserveerd moeten worden om zich in te dekken tegen het risico dat het obligo geheel of gedeeltelijk door het waarborgfonds wordt opgevraagd? Gaat daardoor het voordeel voor de instelling de facto niet weer verloren zodat er eigenlijk helemaal geen voordeel overblijft?

Tenslotte vroegen deze leden of de minister nog eens precies kan aangeven wanneer een beroep kan worden gedaan op het college sanering ziekenhuisvoorzieningen en wanneer het waarborgfonds wordt aangesproken.

De leden van de PvdA-fractie hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van het verzoek tot machtiging. Zij hadden behoefte om de ratio achter het fonds beter te doorgronden.

Zij zouden graag begrijpen waarom de minister bezorgd is over de beschikbaarheid van middelen voor langlopende investeringen in de zorgsector.

Ook zouden zij graag nog eens helder willen krijgen wat de kosten en baten voor de overheid zijn.

Dit laatste met expliciete aannames ten aanzien van de deelname aan het fonds. Bij niet verplichte deelname verwachtten de leden van de PvdA-fractie dat juist de zwakke broeders gebruik van deze borgstelling zullen moeten maken, terwijl de sterkere niet deel zullen nemen. De overheid zal dan toch erop moeten rekenen dat haar achterborg zijn ook geld kan gaan kosten.

Overigens stonden deze leden positief tegenover maatregelen die het gezond financieel beheer zouden stimuleren. Zij wilden weten of de minister dit borgfonds daartoe een geëigend instrument vindt.

Tenslotte waren de leden van de PvdA-fractie geïnteresseerd in de samenhang tussen deze financieringsvorm en de ontwikkeling die de minister in gang heeft gezet waarbij wonen en zorgen als verschillende functies worden gezien en ook worden gefinancierd.

Zou het, in die lijn redenerend, niet voor de hand liggen dat Verzorgings- en Verpleeghuizen gebruik maken van de borgmogelijkheden die er voor de sociale woningbouw reeds zijn?

De leden van de fractie van D66 hadden moeite met het onderhavige wetsvoorstel dat beoogt een waarborgfonds voor de zorgsector in het leven te roepen. Deze leden zagen een ingewikkelde constructie voor zich, niet erg doorzichtig bovendien. Ook lijkt het fonds huns inziens vooral aantrekkelijk voor de financieel sterke instellingen. Immers het fonds weert de financieel zwakkere instellingen. Deze leden hadden een gevoel van «a lot to do about nothing» want het was hun niet duidelijk wat het fonds nu eigenlijk toevoegt.

Hoewel de minister in de Tweede Kamer heeft gesteld dat het COTG over haar bezwaren is heengestapt was deze leden toch uit toegezonden correspondentie gebleken dat het COTG nog behoefte heeft aan extern deskundig advies met name over de «te verwachten rentevoordelen ten opzichte van de huidige rentekosten bij de invoering van borging via het waarborgfonds». Blijkbaar leeft bij het COTG nog scepsis en/of onzekerheid over het eventuele waarborgfonds. Deze leden vroegen dan ook of de minister nog eens kan aangeven wat nu echt de meerwaarde van het waarborgfonds is.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veld

De griffier van de commissie,

Heijnis


XNoot
1

Samenstelling: Maas-de Brouwer (PvdA), Van Heukelum (VVD), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Boorsma (CDA), Tuinstra (D66), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Werner (CDA), Batenburg Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Ter Veld (PvdA), (voorzitter), Dees (VVD) en Ruers (SP).

Naar boven