25 454 (R 1595)
Wijziging van de Wet militair tuchtrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet militaire strafrechtspraak naar aanleiding van het gehouden evaluatie-onderzoek

nr. 136b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 18 mei 1999

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Justitie1 over het onderhavige wetsvoorstel.

Het doet ons genoegen dat de leden van de CDA-fractie met waardering kennis hebben genomen van het wetsvoorstel waarbij zij in het bijzonder wezen op de verbeteringen in het tuchtrecht en op de wettelijke toepasbaarheid op Nederlandse militairen die deelnemen aan een internationaal militair samenwerkingsverband.

Op een enkel punt behoefden deze leden nog een verduidelijking over de daadwerkelijke toepassing in de opsporing door de Koninklijke marechaussee en het gezag van het Openbaar Ministerie over opsporing en vervolging. Daartoe stelden deze leden een aantal vragen.

De ondergetekenden merken vooraf op dat een deel van deze vragen vooruitloopt op de uitkomsten van de evaluatie van de opsporingsfunctie van de Koninklijke marechaussee binnen de krijgsmacht in nationaal èn internationaal verband, welke thans plaatsvindt onder leiding van het Ministerie van Justitie. Hierover informeerde de Minister van Defensie (mede namens de Minister van Justitie) Uw Kamer bij brief van 5 oktober 19982. In het onderzoek wordt aandacht besteed aan de vraag hoe de militaire opsporingsfunctie van de Koninklijke marechaussee wettelijk is geregeld en hoe deze in de praktijk gestalte krijgt in nationaal en internationaal verband. Tevens wordt daarbij gekeken naar de wijze waarop de gezagsrelatie met het Openbaar Ministerie in de praktijk gestalte krijgt en naar de communicatie door de Koninklijke marechaussee en door het OM over de opsporing met de beheerder van de Koninklijke marechaussee en de krijgsmachtdelen. De start van het wetenschappelijk deel van de evaluatie heeft enige vertraging ondervonden, zodat naar verwachting de resultaten pas eind juli beschikbaar zullen zijn. Uiteraard zal de Kamer door de Ministers van Defensie en Justitie zo spoedig mogelijk daarna worden geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. Ondergetekenden menen overigens dat een principiële herijking van de positie van de Koninklijke marechaussee en de gezagsrelatie jegens het Openbaar Ministerie buiten de considerans van het voorstel van wet valt.

Voor het overige stelden de leden van de CDA-fractie de vraag waaraan het te wijten was dat niet of onvoldoende in de opsporingscapaciteit van de Koninklijke marechaussee in Angola was voorzien en of het voorzien in voldoende opsporingscapaciteit niet vaste regel zou moeten zijn.

Wij antwoorden deze leden dat het bij vredesoperaties waarbij de Nederlandse bijdrage slechts uit enkele individuele militairen of kleine groepen militairen bestaat, niet altijd doelmatig is steeds opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee aan een detachement toe te voegen. Wordt niettemin in zo'n situatie geconstateerd dat Nederlandse militairen strafbare feiten hebben gepleegd, dan bestaat de mogelijkheid hiervan melding te maken aan c.q. aangifte te doen bij de Koninklijke marechaussee in Nederland. Zo nodig worden alsdan opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee ingevlogen om in het inzetgebied een onderzoek in te stellen. Dit was destijds ook zo voorzien in Angola. Het feit dat militairen van de Koninklijke marechaussee zelf in Angola als politiemonitors waren uitgezonden doet daar niets aan af. De betreffende militairen waren daartoe niet belast en derhalve niet bevoegd dergelijke opsporingsonderzoeken te doen.

De leden van de CDA-fractie vroegen tot slot hoe de erkenning van het recht van militairen in de Nederlandse Antillen en Aruba deel te nemen aan betogingen zich verhoudt tot de vrijheid van betoging in deze landen. Zij vroegen in dat verband ook of de constitutionele en wettelijke regelingen daarvan vergelijkbaar zijn met die in Nederland.

Het recht op betoging is op verdragsrechtelijk niveau onder meer vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In artikel 11 van dat verdrag is het recht op vrijheid van vreedzame vergadering opgenomen, waaronder mede het recht op betoging is begrepen. Het verdrag is mede van toepassing op de Nederlandse Antillen en Aruba. Het recht op betoging is voorts vastgelegd in artikel 10 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen en artikel I.13 van de Staatsregeling van Aruba. Artikel 10 van de Antilliaanse Staatsregeling heeft weliswaar betrekking op de uitoefening van het recht van vereniging en vergadering, doch onder het recht van vergadering is ook hier mede het recht op betoging begrepen. Nadere regels inzake het recht op betoging zijn terug te vinden in Antilliaanse verordening houdende bepalingen omtrent de uitoefening van het recht van vergadering (Pb. 1933, 54), onderscheidenlijk par. 4 van de Arubaanse Algemene politieverordening (Ab. 1995, no. GT 8). Genoemde artikelen uit de staatsregelingen zijn in zoverre vergelijkbaar met het recht op betoging in artikel 9 van de Nederlandse Grondwet dat in alle drie landen het recht op betoging wordt erkend, doch wel beperkt kan worden ter bescherming van bepaalde belangen, die grotendeels overeenkomen (gezondheid (NL, NA en A), verkeer (NL en A), openbare orde en zedelijkheid (NA), voorkoming wanordelijkheden (NL en A)). Genoemde verordeningen hebben evenals hun Nederlandse equivalent, de Wet openbare manifestaties, tot doel een nadere regeling van de beperkingsmogelijkheden te geven. Het belangrijkste verschil hierbij is dat de Antiliaanse en Arubaanse verordeningen uitgaan van een vergunningenstelsel en de Wet openbare manifestaties van een stelsel waarin, voor zover een gemeente dat bij verordening heeft geregeld, met het doen van een kennisgeving van de voorgenomen betoging kan worden volstaan.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Vastgesteld 8 februari 1999 (EK, 1998–1999, 25 454 (R 1595), nr. 136a).

XNoot
2

TK, 1998–1999, 26 237, nr. 1.

Naar boven