25 439
Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming)

nr. 26a
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 3 december 1998

Wij hebben met belangstelling kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Eerste Kamer, vastgesteld op 13 oktober 1998. Wij zijn verheugd dat de leden van de VVD-fractie positief staan tegenover de wettelijke verankering van de inspectietaken voor instellingen van de jeugdhulpverlening.

Deze leden hadden desalniettemin een vraag. De vraag van de VVD-fractie veronderstelt dat er competentiegevechten kunnen ontstaan indien van de zijde van de betrokken bewindspersonen in enig jaar diverse onderzoeksactiviteiten van de inspectie worden verlangd. Zij spitst zich toe op de vraag wie er beslist ten aanzien van de door de inspectie uit te voeren onderzoeksactiviteit(en) en hoe de verantwoordelijkheden terzake liggen, mochten er problemen ontstaan.

Stel, de inspectie richt al zijn onderzoek op justitiële instellingen in Gelderland, andere provincies lopen te hoop en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil ook graag meer onderzoek in de instellingen op het terrein van de jeugdzorginstellingen. Wie beslist dan, zo vraagt de VVD-fractie zich af?

Wij beantwoorden deze vraag als volgt.

De situatie van eenzijdig op een onderzoek gerichte activiteiten door de inspectie, waardoor het aanvatten van andere wenselijke onderzoeksactiviteiten in het gedrang zou kunnen komen, zal zich in de praktijk niet voordoen. De gestelde problematiek wordt ondervangen door de procedure voor de totstandkoming van het jaarwerkplan van de inspectie (Organisatierapport Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming van april 1993, «Toezicht op kwaliteit», Bijlage 7 en het Regeringsstandpunt daaromtrent van 9 november 1993, kenmerk IJH-U–93198).

Deze procedure komt in hoofdlijnen op het volgende neer.

De Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming stelt jaarlijks een werkplan op, waarin de te verrichten (toezichts)activiteiten zijn opgenomen. Bij de keuze van de onderwerpen houdt de inspectie rekening met de door haar geïnventariseerde wensen van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie, de provincies en grootstedelijke regio's en met de eigen inzichten van de inspectie. In het jaarwerkplan in ruimte gereserveerd voor toezicht naar aanleiding van signalen, meldingen en incidentele vragen van financierende overheden in de loop van het jaar. Het door de hoofdinspecteur vastgestelde werkplan wordt uiteindelijk ter goedkeuring voorgelegd aan de bewindslieden van eerdergenoemde departementen. Voorafgaand aan deze goedkeuring wordt het werkplan besproken in het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid, waaraan naast de rijksoverheid ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de ondernemersorganisaties deelnemen. Tijdens de uitvoering van het jaarwerkplan bewaakt de inspectie de voortgang van de voorgenomen werkzaamheden. Mochten er zich in de loop van het jaar omstandigheden voordoen die het nodig maken de planning met een zekere mate van ingrijpendheid bij te stellen, dan legt de inspectie een voorstel daartoe voor aan beide bewindslieden. Besluitvorming vindt vervolgens plaats in goed overleg, na raadpleging van alle partijen in het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts of de staatssecretaris nog wat nader kan ingaan op de taken en bevoegdheden van de Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg (CKJ).

Het antwoord op deze vraag luidt als volgt:

De Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg is ingesteld om het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid, gevraagd en ongevraagd, te informeren over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot het kwaliteitsbeleid en voorstellen te doen over de hoofdlijnen van het kwaliteitsbeleid en over de samenhang tussen de in het kader van kwaliteitszorg opgestarte programma's in de jeugdzorg.

De commissie verricht de volgende werkzaamheden:

– volgt de ontwikkelingen in het jeugdbeleid en met betrekking tot kwaliteitszorg en vertaalt deze naar (nieuwe) impulsen voor kwaliteitszorg;

– signaleert knelpunten met betrekking tot de afstemming en samenhang tussen programma's voor kwaliteitszorg en draagt daarvoor oplossingen aan;

– doet voorstellen over de wenselijke afstemming van programma's voor kwaliteitszorg op de ontwikkelingen met betrekking tot de trajecten toegang, informatievoorziening en zorgprogrammering; de landelijke afspraken over laatstgenoemde trajecten zijn kaderstellend voor kwaliteitszorg;

– stimuleert partijen met betrekking tot de invulling van hun (bestuurlijke) rollen en met betrekking tot de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid;

– draagt oplossingen aan voor knelpunten met betrekking tot vraagstukken inzake de relatie tussen inhoud, kwaliteit en daarmee samenhangende financiële aspecten van de jeugdzorg;

– doet voorstellen over wenselijk geachte wet- en regelgeving op het gebied van kwaliteitszorg.

De commissie bestaat uit negen leden, waarvan de voorzitter uit hun midden wordt benoemd. Drie leden zijn als rijksambtenaar werkzaam bij de beleidssectoren voor onderscheidenlijk jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdgeestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Drie leden vertegenwoordigen het Interprovinciaal Overleg. Drie leden vertegenwoordigen de Stichting Overleg Jeugdvoorzieningen Nederland. De commissie stelt jaarlijks een werkplan op en legt dit uiterlijk vóór 1 januari van het betreffende jaar ter advisering aan het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid voor. De commissie stemt haar werkzaamheden af met andere ontwikkelingstrajecten in het kader van Regie in de jeugdzorg. De commissie kan ook anderen uitnodigen haar vergaderingen bij te wonen, bijvoorbeeld vertegenwoordigers van cliënten(organisaties), de inspecties en de zorgverzekeraars. Een van de leden namens de rijksoverheid draagt zorg voor de secretariële ondersteuning.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Vliegenthart

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven