nr. 41
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN
EN SPORT1
Vastgesteld 21 oktober 1998
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen
en vragen.
De leden van de VVD-fractie hadden kennis genomen van het wetsvoorstel
en stelden de vraag wat nog de meerwaarde is van dit wetsvoorstel indien conform
het voornemen van de regering de inkoopfunctie voor geneesmiddelen bij de
extramurale apotheken wordt weggenomen.
Zij vroegen de indiener deze vraag ook aan de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport te stellen en hen in kennis te stellen van diens antwoord.
Tevens vroegen zij de indiener van het wetsvoorstel bij de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport te informeren naar de toegezegde beleidsbrief ter zake van
het geneesmiddelenbeleid en naar het tijdstip, kan het zijn spoedig, van toekoming
aan de Staten-Generaal.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis
genomen van het initiatief wetsvoorstel Oudkerk. Voor hun definitief oordeel
wilden zij enkele vragen stellen. Welk effect verwacht de indiener op de kosten,
gegeven het feit dat de COTG-beleidsregels ook van kracht zullen zijn op de
ziekenhuisapothekers? Zullen eventuele voordelen niet hooguit de reserve van
het ziekenhuis ten goede komen? Wat zal het effect zijn op de relatie concurrentiepositie
van de apothekers?
Wordt de ziekenhuisapotheker niet in een gunstige positie gebracht doordat
de apothekerskosten al vergoed zijn in het ziekenhuisbudget?
Deze leden hadden gezien dat de minister een advies heeft gevraagd aan
de ziekenfondsraad voor een apotheek verbonden aan een ziektekostenverzekeraar.
Meer in het algemeen vroegen deze leden zich af of een geïsoleerde behandeling
van artikel 13 voldoende verantwoord is.
Tenslotte vroegen deze leden wanneer de wet geacht wordt in werking te
treden.
De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling van
het voorstel Oudkerk kennis genomen.
Zij waren verheugd dat – vooruitlopend op een ingrijpender herziening
van de WOG – barrières weggenomen worden die samenwerking tussen
verschillende instellingen in de zorg op het punt van de medicijnverstrekking
tot nu toe belemmerden. Bovendien achtten zij het juist dat instellingen op
basis van een lokale situatie kunnen bepalen wat voor hen een efficiënte
en kostenbewuste manier van medicijnverstrekking is.
Juist nu verschillende zorgstellingen nauwer gaan samenwerken om gezamenlijk
beter vorm te geven aan de zorg, is het belangrijk dat de beoogde schaalvoordelen
en kwaliteitsverbetering zichtbaar worden.
Medicijnverstrekking is een belangrijk aspect daarbij.
Deze leden stelden daarom nog een aantal vragen.
Ten eerste zouden deze leden graag zien dat nadere invulling wordt gegeven
aan het begrip doelmatigheid, met het oog op de evaluatie van de wet. Voorts
vroegen zij wat het voordeel is van de grotere vrijheid die de instellingen
krijgen ten aanzien van de keuze van hun apotheek.
Ruimt de wet belemmeringen op voor het ontwikkelen van (electronische)
patiëntvolgsystemen?
Hoe zal het effect zijn op de verdere vormgeving en reikwijdte van het
vak van instellingsapotheek als apart specialisme in de zorgsector?
En last but not least wilden zij weten wat het te verwachten effect is
op kostenbeheersing c.q. -beperking? Bij welk effect kijkt de indiener met
tevredenheid terug op deze wetgeving?
De leden van de fractie van D66 stonden positief ten aanzien
van inhoud en doel van het onderhavige wetsvoorstel. Wel hadden zij een drietal
kritische opmerkingen.
In de eerste plaats betreurden zij het ontbreken van een advies van de
Raad van State ook na de ingrijpende wijzigingen die het wetsvoorstel gaandeweg
heeft ondergaan.
In de tweede plaats zagen genoemde leden niet duidelijk wat nu het grote
voordeel is van het naar voren halen van dit éne punt uit de acht punten
die de Interdepartementale Werkgroep Geneesmiddelendistributie recent naar
voren heeft gebracht en waarvan de regering heeft aangekondigd deze op korte
termijn in wetgeving neer te leggen.
In de derde plaats vroegen deze leden zich af in hoeverre het feit dat
de positie van de specialisten in het ziekenhuis nog niet wettelijk is geregeld
(vlg. wetsvoorstel 25 258), de uitvoering van dit wetsvoorstel in de
weg staat. Als dat wel het geval is, wat is dan, zo vroegen deze leden, nog
de tijdwinst van dit voorstel?
De voorzitter van de commissie,
Ter Veld
De griffier van de commissie,
Heijnis