nr. 75
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 12 november 1998
* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder
EKnrs. 392 en 392a, vergaderjaar 1997–1998.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de
in het protocol en het wetsvoorstel opgenomen terugwerkende kracht. Deze leden
verwijzen naar de adviezen van de Raad van State waaruit kan worden geconcludeerd
dat terugwerkende kracht van een bezwarende fiscale maatregel kan worden gerechtvaardigd
door bijzondere omstandigheden, zoals aanmerkelijke aankondigingseffecten
of omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik. Volgens deze leden komt uit
de Toelichtende Nota naar voren dat nu de financiële gevolgen van het
wijzigingsprotocol op nihil worden getaxeerd, nauwelijks voorstelbaar is dat
sprake is van een omvangrijk handelen in strijd met de Nederlandse wetgeving.
Voorts kunnen de leden van de CDA-fractie zich niet voorstellen dat na 18
juli 1995 een omvangrijk aantal Nederlanders inwoner van Malta is geworden.
Op de vraag van deze leden naar het aantal inwoners van Nederland dat zich
na de ondertekening van het wijzigingsprotocol in Malta heeft gevestigd, kan
het volgende worden geantwoord. Uit gegevens verstrekt door de Belastingdienst
komt naar voren dat sinds de ondertekening van het wijzigingsprotocol 168
natuurlijke personen vanuit Nederland naar Malta zijn vertrokken. Hierbij
is geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt.
Bij de onderhandelingen over het wijzigingsprotocol is destijds een vaste
datum voor de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol opgenomen teneinde
te voorkomen dat Malta het onderhandelingsproces verder zou vertragen en teneinde
zo spoedig mogelijk verdragsmisbruik respectievelijk het vermijden van volledige
onbelastbaarheid van bepaalde inkomens- of vermogensbestanddelen tegen de
bedoeling van de Overeenkomst in (Kamerstukken II 1996/97, 24 610, nr.
7, blz. 2), te verhinderen. Door vroegtijdig met Malta een wijzigingsprotocol
overeen te komen, konden de financiële gevolgen van de Maltese offshore-wetgeving
beperkt blijven. Dit doet niet af aan het feit dat binnen de verdragsrelatie
met Malta in potentie sprake was van een omvangrijk oneigenlijk
gebruik of misbruik. Tevens konden aanmerkelijke aankondigingseffecten worden
verwacht, doordat het wijzigingsprotocol expliciet op bepaalde ontgaansmogelijkheden
wees, welke zonder die vaste datum (die later leidde tot terugwerkende kracht)
eerst aanmerkelijk later onmogelijk zouden zijn gemaakt. Door de terugwerkende
kracht zijn deze aankondigingseffecten grotendeels uitgebleven. De thans in
het wetsvoorstel opgenomen terugwerkende kracht blijft beperkt tot situaties
waarin een inwoner van Malta die beroep doet op de verdragsvoordelen na 18
juli 1995 (de datum van ondertekening en publiekmaking van het protocol) inwoner
van Malta is geworden en waarin voorts sprake is van handelen door belastingplichtigen
in strijd met de Nederlandse wetgeving en die passen binnen het beleid zoals
toegezegd bij brief van 25 juni 1 997 van eerstondergetekende.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of het niet juister zou zijn
geweest om in plaats van een nota van wijziging bij het goedkeuringswetsvoorstel
het wijzigingsprotocol aan te passen. In dit verband zij er op gewezen dat
Malta akkoord is gegaan met de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol
per 1 januari 1994. Dat Nederland in verband met de uitkomsten van een discussie
in het Nederlandse parlement slechts in beperkte mate gebruik maakt van de
mogelijkheid om de bepalingen van het wijzigingsprotocol met ingang van 1
januari 1994 toe te passen is een interne Nederlandse aangelegenheid. Teneinde
het dringend gewenste wijzigingsprotocol zo spoedig mogelijk in werking te
laten treden, is er voor gekozen om de goedkeuringswet aan te passen.
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of er meer voorbeelden zijn
waarbij een Protocol is goedgekeurd en waarbij vervolgens in de goedkeuringswet
is bepaald dat een bepaling uit het Protocol niet zal worden toegepast. Voor
zover bekend is dit bij belastingverdragen nog niet eerder aan de orde geweest.
In dit verband zij overigens voor de volledigheid gewezen op iets soortgelijks
rond het belastingverdrag met Estland. De in dat verdrag opgenomen terugwerkende
kracht vindt volgens de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken
II 1997/98, 25 683, nr. 7) slechts toepassing indien die toepassing leidt
tot gunstigere uitkomsten voor belastingplichtigen dan ingevolge de bepalingen
van het met de voormalige Sovjet-Unie gesloten belastingverdrag (in dit verband
kan er overigens op worden gewezen dat de Estse autoriteiten zich op het standpunt
hebben gesteld dat het belastingverdrag tussen Nederland en de Sovjet-Unie
geen toepassing kan vinden in de relatie Nederland-Estland).
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen