24 610
Goedkeuring van het op 18 juli 1995 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol, ondertekend te 's-Gravenhage op 18 mei 1977

nr. 75
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 november 1998

* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EKnrs. 392 en 392a, vergaderjaar 1997–1998.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de in het protocol en het wetsvoorstel opgenomen terugwerkende kracht. Deze leden verwijzen naar de adviezen van de Raad van State waaruit kan worden geconcludeerd dat terugwerkende kracht van een bezwarende fiscale maatregel kan worden gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden, zoals aanmerkelijke aankondigingseffecten of omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik. Volgens deze leden komt uit de Toelichtende Nota naar voren dat nu de financiële gevolgen van het wijzigingsprotocol op nihil worden getaxeerd, nauwelijks voorstelbaar is dat sprake is van een omvangrijk handelen in strijd met de Nederlandse wetgeving. Voorts kunnen de leden van de CDA-fractie zich niet voorstellen dat na 18 juli 1995 een omvangrijk aantal Nederlanders inwoner van Malta is geworden. Op de vraag van deze leden naar het aantal inwoners van Nederland dat zich na de ondertekening van het wijzigingsprotocol in Malta heeft gevestigd, kan het volgende worden geantwoord. Uit gegevens verstrekt door de Belastingdienst komt naar voren dat sinds de ondertekening van het wijzigingsprotocol 168 natuurlijke personen vanuit Nederland naar Malta zijn vertrokken. Hierbij is geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt.

Bij de onderhandelingen over het wijzigingsprotocol is destijds een vaste datum voor de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol opgenomen teneinde te voorkomen dat Malta het onderhandelingsproces verder zou vertragen en teneinde zo spoedig mogelijk verdragsmisbruik respectievelijk het vermijden van volledige onbelastbaarheid van bepaalde inkomens- of vermogensbestanddelen tegen de bedoeling van de Overeenkomst in (Kamerstukken II 1996/97, 24 610, nr. 7, blz. 2), te verhinderen. Door vroegtijdig met Malta een wijzigingsprotocol overeen te komen, konden de financiële gevolgen van de Maltese offshore-wetgeving beperkt blijven. Dit doet niet af aan het feit dat binnen de verdragsrelatie met Malta in potentie sprake was van een omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik. Tevens konden aanmerkelijke aankondigingseffecten worden verwacht, doordat het wijzigingsprotocol expliciet op bepaalde ontgaansmogelijkheden wees, welke zonder die vaste datum (die later leidde tot terugwerkende kracht) eerst aanmerkelijk later onmogelijk zouden zijn gemaakt. Door de terugwerkende kracht zijn deze aankondigingseffecten grotendeels uitgebleven. De thans in het wetsvoorstel opgenomen terugwerkende kracht blijft beperkt tot situaties waarin een inwoner van Malta die beroep doet op de verdragsvoordelen na 18 juli 1995 (de datum van ondertekening en publiekmaking van het protocol) inwoner van Malta is geworden en waarin voorts sprake is van handelen door belastingplichtigen in strijd met de Nederlandse wetgeving en die passen binnen het beleid zoals toegezegd bij brief van 25 juni 1 997 van eerstondergetekende.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of het niet juister zou zijn geweest om in plaats van een nota van wijziging bij het goedkeuringswetsvoorstel het wijzigingsprotocol aan te passen. In dit verband zij er op gewezen dat Malta akkoord is gegaan met de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol per 1 januari 1994. Dat Nederland in verband met de uitkomsten van een discussie in het Nederlandse parlement slechts in beperkte mate gebruik maakt van de mogelijkheid om de bepalingen van het wijzigingsprotocol met ingang van 1 januari 1994 toe te passen is een interne Nederlandse aangelegenheid. Teneinde het dringend gewenste wijzigingsprotocol zo spoedig mogelijk in werking te laten treden, is er voor gekozen om de goedkeuringswet aan te passen.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of er meer voorbeelden zijn waarbij een Protocol is goedgekeurd en waarbij vervolgens in de goedkeuringswet is bepaald dat een bepaling uit het Protocol niet zal worden toegepast. Voor zover bekend is dit bij belastingverdragen nog niet eerder aan de orde geweest. In dit verband zij overigens voor de volledigheid gewezen op iets soortgelijks rond het belastingverdrag met Estland. De in dat verdrag opgenomen terugwerkende kracht vindt volgens de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 1997/98, 25 683, nr. 7) slechts toepassing indien die toepassing leidt tot gunstigere uitkomsten voor belastingplichtigen dan ingevolge de bepalingen van het met de voormalige Sovjet-Unie gesloten belastingverdrag (in dit verband kan er overigens op worden gewezen dat de Estse autoriteiten zich op het standpunt hebben gesteld dat het belastingverdrag tussen Nederland en de Sovjet-Unie geen toepassing kan vinden in de relatie Nederland-Estland).

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven