25 900
Wijziging van de Algemene nabestaandenwet in verband met gebleken onbillijkheden

nr. 314f
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 1998

Naar aanleiding van vragen over de uitvoering van de Algemene nabestaandenwet, gesteld tijdens de behandeling van het wetsvoorstel wijziging Anw (25 900) op 16 juni 1998, deel ik u het volgende mee.

De uitvoeringskosten van de Anw, voor zover die betrekking hebben op de voorbereiding van de invoering en op de later aangebrachte wijzigingen, zijn als volgt.

De kosten voor de voorbereiding op de inwerkingtreding van de wet per 1 juli 1996 waren 2,5 mln. De voorbereiding op de inwerkingtreding van de gewijzigde uitkeringsrechten voor voormalig AWW-ers per januari 1998 kostte 6 mln. De kosten van de voorbereiding op de wijzigingen van het laatste wetsvoorstel (1 juli 1998) bedroegen 0,4 mln. Bij het geheel van deze kosten moet ook de voorbereiding op de (niet inwerking getreden) Nabestaandenwet per 1 januari 1993 beschouwd worden; deze kosten bedroegen 1,1 mln. In totaal bedragen de kosten dan 10 mln. gulden.

Naar aanleiding van de beleidsregels van de SVB met betrekking tot de gezamenlijke huishouding is een vraag gesteld over de commerciële relatie. De vraag heeft betrekking op de bepaling dat er een schriftelijke overeenkomst moet zijn tussen de uitkeringsgerechtigde en degene met wie een commerciële relatie bestaat, waarbij een van de voorwaarden is dat de te leveren prestaties en de daarvoor bedongen prijs moeten worden vastgelegd. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de prijs voor huisvesting en overige diensten.

De vraag luidde of dit onderscheid wel noodzakelijk is.

In antwoord hierop kan worden gesteld dat het onderscheid met name van belang is om te kunnen bepalen of de prijs voor de elementen «huisvesting» en «zorg», die beide van belang zijn bij een commerciële relatie, in verhouding staat tot de geleverde prestaties en tot datgene wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is.

De SVB kan dit uiteraard alleen beoordelen als er aparte prijzen zijn vastgesteld door betrokkenen.

Voor de volledigheid zij hieraan toegevoegd dat de betreffende bepaling geen betrekking heeft op een situatie van onderhuur. Bij onderhuur is er slechts een financiële verstrengeling op het gebied van de huisvesting (woonlasten en daarmee samenhangende vaste lasten), en is er geen sprake van elementen van wederzijdse zorg.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Naar boven