25 899
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere onderwijswetten in verband met decentralisatie van de wachtgelduitgaven (Regeling decentralisatie wachtgelduitgaven bve)

nr. 352b
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 23 juni 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de CDA-fractie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van deze fractie hadden met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Vanuit zijn visie is deze fractie voorstander van zelfstandige instellingen, die over voldoende vrijheid van handelen kunnen beschikken. Dat neemt niet weg dat de nu voorgestelde maatregelen wel erg snel komen en elkaar ook te snel opvolgen.

Om met dit laatste te beginnen: de ROC-vorming is nauwelijks tot stand gekomen en hier en daar ook nog in groeistuipen, de OKF-regeling liet vervolgens de instellingen nauwelijks de ruimte om even op adem te komen. De nu voorgestelde maatregelen kunnen de scholen in werkelijke ademnood brengen.

Het wetgevingsoverleg over de WEB van de vaste kamercommissie van de Tweede Kamer, d.d. 9 juni jl. liet terecht veel bezorgdheid zien over de stand van zaken, en zeker niet alleen van de kant van de oppositiepartijen. Ook de onderwijsinspectie en in het commentaar bij dit wetsvoorstel eveneens de Raad van State maken zich ernstige zorgen over de kwaliteit van dit onderwijs, mede beïnvloed door de te snelle veranderingen en vernieuwingen. Kan de minister hierop reageren? Vraag is ook of de nu voorgestelde wijzigingen niet te vroeg komen. Het risico voor de eigen wachtgelders is naar de mening van de leden van de CDA-fractie onderdeel van het totale pakket arbeidsvoorwaarden. Dat totale pakket is echter maar zeer ten dele direct te beïnvloeden door de instellingen omdat de minister de primaire arbeidsvoorwaarden regelt. Als door bepaalde omstandigheden het aantal wachtgelders in een instelling snel stijgt, kan dat fenomeen alsdan niet mede bekostigd worden door een nog omzichtiger loonbeleid, zoals in het bedrijfsleven veelal wel gebeurt. Ook failliet gaan en daarna doorstarten zal wel niet tot de mogelijkheden behoren. Daarom is de vraag gerechtvaardigd of de WEB-instellingen nu al het risico van de eigen wachtgelders moeten dragen, zonder dat ze op het gehele terrein van de arbeidsvoorwaarden op eigen benen zijn gezet.

De wachtgelduitgaven kunnen ernstig tegenvallen, hetzij doordat een afdeling van een school moet sluiten door teruglopende leerlingaantallen, hetzij dat het leerlingstelsel weer in ernstige moeilijkheden zou komen als de conjunctuur sterk zou teruglopen. Zo'n neerwaartse spiraal in de economie zou overigens niet alleen gevolgen hebben voor het leerlingstelsel in de ROC's maar ook voor vele andere opleidingen, waarbij stage-plaatsen vereist zijn. De output zou daardoor sterk kunnen worden afgeremd, en omdat de outputbekostiging voor de deur staat, zou dat de instellingen in een neerwaartse spiraal gaan brengen. Wil de minister hierop reageren? Is de minister bereid om naast de toegezegde evaluatie een diepgaand onderzoek te doen naar de mogelijke cumulatie van risico's?

Gezien de sobere bekostiging van de ROC's is er weinig mogelijkheid om werkelijke reserves op te bouwen en elke neergang in de economie kan en zal hoogstwaarschijnlijk opnieuw leiden tot kwaliteitsverlies. Datzelfde verschijnsel kan zich voordoen als de instellingen gaan reserveren voor de extra risico's die dit wetsvoorstel met zich meebrengt en daarmee dus geld gaan onttrekken aan het onderwijsproces.

Waarom wordt niet zoals in het secundair onderwijs een «pool» gevormd met een door OC & W verschaft startkapitaal juist omdat de ROC's niet hebben kunnen reserveren. Had ook een overgangsregeling niet tot de mogelijkheden behoord?

Een volgende vraag van de leden van de CDA-fractie heeft betrekking op blz. 85–5857 van de Handelingen van de Tweede Kamer d.d. 10 juni jl. alwaar de minister zegt dat er weinig een beroep wordt gedaan op de knelpuntenpot. Is dat wel juiste informatie? Hebben niet 26 ROC's een aanvrage ingediend? Om hoeveel geld ging het in die gezamenlijke aanvragen en hoeveel is inmiddels toegekend en op grond van welke criteria? Is de knelpuntenpot oorspronkelijk bedoeld geweest om slechts in werking te treden als er sprake zou zijn van een artikel 12-status, zoals op blz. 85–5858 door de minister betoogd? Zo ja, waar en wanneer is dat besloten?

Tenslotte. Ook in dit wetsvoorstel is sprake van het vroeger zeldzame verschijnsel van ministeriële regeling. De Raad van State heeft aan de minister geadviseerd dit onderdeel te laten vervallen. Voor zover de leden van de CDA-fractie hebben kunnen nagaan is dit de derde onderwijswet, allen tot stand gekomen in 1998, die gebruik maakt van zo'n regeling. Dit betrof eerder nr. 25 409 en 25 410.

Wat is de reden waarom de minister tot driemaal toe ervoor kiest om de ministeriële macht te vergroten en daarmee de volksvertegenwoordiging buiten spel te plaatsen?

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) (voorzitter), Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst (PvdA).

Naar boven