25 727
Wijziging van de Wet op de kansspelen (speelautomaten)

nr. 332a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld: 16 juni 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

1. Algemeen

De leden van de fractie van de VVD hadden het voorstel met instemming ontvangen. Zij hadden na de behandeling daarvan in de Tweede Kamer ook niet meer de behoefte daarover vragen te stellen of opmerkingen te maken, met één nader te noemen uitzondering. Wel hadden deze leden wederom node een geïntegreerde vergelijking van de oude en nieuwe teksten van de gewijzigde artikelen gemist.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de bepaling van artikel 30c, tweede lid aanhef en onderdeel b, tengevolge waarvan voor hoogdrempelige inrichtingen geldt dat zij de keuze hebben tussen of geen kansspelautomaat of twee kansspelautomaten, is te rijmen met het doel van het wetsvoorstel om het probleem van de gokverslaving aan te pakken. Waarom heeft de staatssecretaris niet vastgehouden aan de oorspronkelijke bepaling, inhoudende een keuzevrijheid tussen nul, één of twee?

Waar is het geschatte aantal van 30 000 tot 60 000 gokverslaafden op gebaseerd? Uit welk jaar stamt deze schatting? Op iemand die bekend is met de praktijk van het strafrecht, komt deze schatting over als (veel) te laag.

Hoe stelt de regering zich de handhaving van de minimum-leeftijd van 18 jaar voor? Komen daarvoor extra middelen?

Is het de regering bekend dat, blijkens een bericht van het ANP van 27 mei 1998, het College van Toezicht op de kansspelen zich zorgen maakt over de ontwikkeling van de bingo-spelen? Hoe is de reactie van de staatssecretaris op deze bezorgdheid? Is de regering voornemens om maatregelen te nemen tot (enige) regulering van de bingo-spelen?

De leden van de PvdA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeiden de doelstelling van het voorstel te onderschrijven en hadden slechts een tweetal vragen.

Hoe valt dit wetsvoorstel te rijmen met het decentralisatiebeleid in het algemeen, waarbij steeds meer bevoegdheden naar gemeenten worden overgedragen? De leden van de PvdA-fractie verwezen naar een brief van de gemeente Maastricht1. Zij vroegen of vergelijkbare brieven bij het Ministerie zijn binnengekomen.

De leden van de fracties van D66 en GroenLinks zeiden voorstander te zijn van een restrictief beleid inzake speelautomaten. Zij verwezen in dit verband naar een brief van de burgemeester van Rotterdam2 waarin hij zijn onvrede uitspreekt over het onderhavige wetsvoorstel, waarin het zogenoemde twee-nul-nul-beleid landelijk wordt voorgeschreven. De burgemeester stelt in zijn brief dat het gemeentebestuur veel verder gaat, namelijk één-een-nul met streven richting één-nul-nul. Zou het streven van het gemeentebestuur Rotterdam niet de voorkeur moeten genieten? De leden van deze fracties vroegen een uitgebreide reactie op deze brief in de memorie van antwoord op te nemen.

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij betreurden het sterk dat het oorspronkelijke wetsvoorstel als gevolg van de door de Tweede Kamerleden Van Heemst e.a. (stuk nr. 8) en Korthals (stuk nr. 9) aanvaarde amendementen is gewijzigd.

Deze leden vroegen de regering of zij niet van mening is dat de genoemde amendementen onvoldoende recht doen aan het decentralisatiebeginsel, nu gemeenten hebben getoond aan hun eigen verantwoordelijkheid met het oog op openbare orde, veiligheid en gezondheid – toch basistaken van de gemeenten? – gestalte te willen geven. Voorts vroegen deze leden of hun informatie juist is dat als gevolg van de bedoelde amendering van het wetsvoorstel ongeveer 37 gemeenten de mogelijkheid wordt ontzegd om een zogenoemd «nulbeleid» te voeren en dat meer dan 200 gemeenten gedwongen zullen worden in plaats van één twee automaten toe te staan.

Tenslotte stelden deze leden de vraag of de regering aan het door de indieners van de amendementen als doorslaggevend aangevoerde argument, namelijk het dienen van de belangen van de horeca en de speelautomatenbranche, een zodanig gewicht toekent dat eerst van het thans voorliggende wetsvoorstel betoogd kan worden dat het berust op een evenwichtige afweging van belangen.

2. Artikelen

ARTIKEL I

D

Artikel 30C

De leden van de fractie van de VVD merkten op dat de eis, gesteld in vierde lid, onderdeel 3, kennelijk bedoelt te bepalen dat geen van de toegangsmogelijkheden van buitenaf tot de laagdrempelige delen van de inrichting via de hoogdrempelige ruimte mag lopen. Letterlijk staat er echter dat het betreden van de hoogdrempelige ruimte de toegang tot het laagdrempelige deel uit moet sluiten. Aan die eis kan vanzelfsprekend niet worden voldaan, aangezien degene die de hoogdrempelige ruimte heeft verlaten uiteraard vervolgens het laagdrempelige deel zal kunnen betreden. Misverstand omtrent de betekenis van de voorgestelde bepaling

zal zich dus vermoedelijk niet voordoen. Niettemin achtten deze leden de gekozen formulering ongelukkig.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GroenLinks), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD) en Ruers (SP).

XNoot
1

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nr. 122084.2

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nr. 122084

Naar boven