25 719
Nieuwe bepalingen inzake de Nederlandsche Bank N.V. in verband met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Bankwet 1998)

nr. 255c
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 maart 1998

Vraag

Artikel 19 van het wetsvoorstel stelt dat de president van de Bank op verzoek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of op eigen initiatief kan worden gehoord door de bevoegde commissies van de Tweede Kamer der Staten-Generaal betreffende de taken welke uit de monetaire verdragsdoelstelling volgen.

De leden van de vaste commissie vragen, onder erkenning van het primaat van de Tweede Kamer, of hier niet had moeten staan «Staten-Generaal» in plaats van «Tweede Kamer der Staten-Generaal».

Antwoord

Vooreerst zij gesteld dat er nu reeds geen enkel beletsel voor de Eerste Kamer is om de president van de Bank uit te nodigen het monetaire beleid toe te lichten. In het algemeen kan de Staten-Generaal langs drie wegen een toelichting verkrijgen op het gevoerde ESCB-beleid:

a. via de verslagen van de Bank en die van het ESCB;

b. via toelichting van de Minister verkregen;

c. door het horen van de president van de Bank.

Zoals reeds in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 719 nr.3, pag.8) en in de aldaar aangehaalde brief is verwoord, acht ondergetekende het dienstig wanneer de president van de Bank de vaste Kamercommissie voor Financiën een toelichting kan geven op het door het ESCB gevoerde beleid. Gelet op de ook in de vraagstelling aangestipte rolverdeling terzake werd hierbij in eerste instantie aan de bevoegde commissies van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gedacht.

Echter, gezien het belang en de aard van de materie kan een analoge regeling gelden voor de Eerste Kamer. Van de zijde van de Bank, noch van die van de regering, is er reden de Eerste Kamer een zelfstandige bevoegdheid in dezen te onthouden – integendeel. Dat was naar de indruk van ondergetekende ook niet de intentie van het door de Tweede Kamer ingediende amendement waaruit artikel 19 is voortgekomen.

Derhalve is ondergetekende bereid om, in lijn met het verslag, het horen van de president van de Bank door de bevoegde commissies van de Eerste Kamer te bevorderen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven