nr. 161d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 22 juni 1998
In vervolg op mijn brief d.d. 4 maart 1998 (kamerstukken I, 1997/98, 25 687,
nr. 161c) doe ik u hierbij het rapport1 toekomen
dat de Ziekenfondsraad op mijn verzoek heeft uitgebracht over de gevolgen
van het eventueel beëindigen van de huidige peildatumregeling in de Ziekenfondswet
en het introduceren van een regeling waarbij met wijzigingen van het loon
na 1 november van het voorafgaande kalenderjaar rekening wordt gehouden. Aanleiding
voor het verzoek aan de Ziekenfondsraad is de situatie geweest die zich per
1 januari 1998 heeft voorgedaan ten aanzien van voormalig AWW-gerechtigden.
Een deel van de voormalig AWW-gerechtigden werd per 1 januari 1998 op
grond van de Algemene nabestaandenwet geconfronteerd met een verlaging van
hun Anw-uitkering. Daardoor heeft het zich voorgedaan dat een aantal van hen
met hun inkomen onder de loongrens ZFW terecht is gekomen. Vanwege de peildatumregeling
in de Ziekenfondswet werden zij niet per dezelfde datum ziekenfondsverzekerd.
Diverse leden van de Eerste Kamer hebben bij de behandeling van het wetsvoorstel
Herstructurering Ziekenfondswet in december 1997 nadrukkelijk aandacht gevraagd
voor de verzekeringspositie van bedoelde groep Anw-gerechtigden.
In haar op 28 mei jl. vastgestelde rapport komt de Ziekenfondsraad tot
de conclusie dat de huidige peildatumregeling over het geheel genomen voordelen
biedt en dat afschaffing van die regeling de voordelen (grotendeels) teniet
doet. In de per 1 januari 1998 ontstane situatie voor voormalig AWW-gerechtigden
behoeft geen aanleiding te worden gezien om de huidige peildatumregeling te
beëindigen. De Ziekenfondsraad voegt daaraan toe dat de wetgever in een
voorkomend geval aanleiding kan zien om na te gaan of een maatregel zou moeten
worden getroffen die eenmalig voorziet in een uitzondering op de peildatumregeling.
Een aanleiding om dat na te gaan kan er zijn als de wetgever in een van zijn
sociale uitkeringswetten een fundamentele wijziging aanbrengt die voor uitkeringsgerechtigden
een aanzienlijke inkomensachteruitgang tot gevolg kan hebben.
In dat geval zou de wetgever kunnen nagaan of het niet aangewezen is om
een beoogde wijziging die de verlaging van de uitkering tot gevolg heeft gepaard
te laten gaan met flankerende wettelijke maatregelen teneinde het bijkomende
negatieve effect (van ziekenfondsverzekering is nog geen sprake) ongedaan
te maken.
Naar aanleiding van dit rapport van de Ziekenfondsraad merk ik mede namens
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dat het alsnog
nemen van een maatregel – achteraf – ten behoeve van Anw-gerechtigden
op een aantal bezwaren stuit. Door de werkgever c.q. uitkeringsinstantie zou
alsnog de procentuele ziekenfondspremie vanaf 1 januari moeten worden
afgedragen terwijl het wettelijk niet mogelijk is om die premie op de betrokkene
te verhalen. Dat zou ook gelden voor de premie die nog over andere inkomsten
dan de Anw-uitkering verschuldigd is. Daarnaast zou met terugwerkende kracht
door de Anw-gerechtigde de nominale ziekenfondspremie verschuldigd zijn, zij
het dat deze in de praktijk veelal verrekend zal kunnen worden met de teruggaaf –
door het ziekenfonds – van de premie van de particuliere ziekenfondsverzekering.
Indien voor betrokkenen een andere peildatum zou worden gehanteerd en de ziekenfondsverzekering
met terugwerkende kracht van rechtswege zou ontstaan, zou mogelijk door een
aantal Anw-gerechtigden nog een beroep kunnen worden gedaan op de ontheffingsregeling.
Onder de voorwaarde dat het onzuiver inkomen meer bedraagt dan de loongrens
ZFW kan een Anw-gerechtigde op zijn verzoek worden ontheven van de ziekenfondsverzekering.
Zoals ook geantwoord is op kamervragen is niet voor iedere Anw-gerechtigde
de ziekenfondsverzekering voordeliger. Andere persoonlijke redenen kunnen
er eveneens toe leiden dat men liever niet ziekenfondsverzekerd is, al vindt
dit uiteraard zijn begrenzing in het wettelijk systeem.
Inmiddels is besloten tot een reparatie met terugwerkende kracht van de
bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht van de Algemene nabestaandenwet.
Daardoor wordt voor de voormalig AWW-gerechtigden die per 1 januari 1998 een
lagere nabestaandenuitkering ontvingen de verlaging van de uitkering beperkt.
Aangezien de toetsing van het inkomen op de reguliere peildatum – 1
november – zal kunnen leiden tot ziekenfondsverzekering per 1 januari
a.s., zie ik gezien de korte tijdspanne en de hierboven geschetste problematiek
onvoldoende aanleiding om voor deze groep alsnog een van de algemene systematiek
van de Ziekenfondswet afwijkende regeling te treffen.
Overigens zou een dergelijke maatregel bij wet tot stand dienen te komen.
Vanwege de voorbereiding die met een dergelijke maatregel gemoeid is, zal
deze in de tijd gezien voor betrokkenen nauwelijks of geen effect meer sorteren.
Een afschrift van deze brief zend ik aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eisers